Racismedebat

Er is in de werken van Steiner geen sprake van discriminatie, racisme of een rassenleer. Dat lijkt de uitkomst te zijn van het eindrapport van de commissie Van Baarda. Conclusies die ook als basis dienden voor het vorige maand in Duitsland, want ook daar woedt de racismediscussie, verschenen racismerapport ‘Frankfurter Memorandum’.

De commissie bracht in april 2000 haar eindrapport uit. Zij concludeerde dat er in het werk van Rudolf Steiner (1861 – 1925) géén sprake is van een rassenleer noch van uitspraken die zijn gedaan met het oogmerk om personen of groepen te beledigen wegens ras en die daarom racistisch genoemd kunnen worden. De commissie beklemtoonde dat het antroposofisch mensbeeld van Rudolf Steiner juist is gebaseerd op de gelijkwaardigheid van alle individuen en niet op de vermeende superioreit van het ene ras boven het andere.

Geen rassenleer. Geen racisme. De commissie is heel duidelijk. Maar wanneer het over discriminatie gaat, lijkt het alsof de commissie in een mistbank is terechtgekomen. Tenminste als ik erop mag vertrouwen dat de Antroposofische Vereniging Nederland, die ik hier als bron gebruik, de conclusies van de commissie correct weergeeft.

In totaal heeft de commissie 245 relevante citaten uit het 89.000 pagina’s tellende verzameld werk van Steiner onderzocht. Op die manier beoordeeld, bevat het werk volgens de commissie een klein aantal uitspraken die naar de huidige maatstaven een discriminerend karakter dragen of die als discriminerend kunnen worden ervaren. Zestien van de 245 onderzochte uitspraken zouden – wanneer ze in deze tijd op eigen gezag in het openbaar worden uitgedragen – strafbaar zijn wegens discriminatie, meent de commissie.

Hoezo, discriminerend karakter of als zodanig kunnen worden ervaren? Zijn die uitspraken nu discriminerend of niet? Een aantal antroposofen vond in ieder geval dat de commissie Rudolf Steiner en zijn antroposofie geen dienst bewees en trok van leer tegen de uitkomst van het rapport. Jan Luiten, die volgens een artikel op Stelling.nl een van hen was, reageerde op deze site op het artikel ‘Vraagstuk II’, waarna deze site even het platform voor een echt racismedebat (40 reacties) werd. Uit Jans reactie is enigszins te begrijpen waarom hij niet zo blij is met het rapport Van Baarda.

De anthroposofie heeft de wereld veel te bieden maar tot nu toe zijn de anthroposofen te sektarisch bezig geweest.
Zo is bijvoorbeeld het idee van de sociale driegeleding, een nieuwe grondstruktuur voor de maatschappij, niet uit de verf gekomen (hoewel het in deze tijd, waar we eerst het socialisme nu het kapitalisme onder zien gaan, brood nodig zou zijn). Nu zoekt de wereld de anthroposofie en vindt daar in eerste instantie racistische uitspraken/racisme.
Graag had ik deze uiteenzetting positiever gezien, maar er is er nu in ieder geval één op het gevaar af dat we ondergaan. Dus eigenlijk erop of eronder.
Natuurlijk is Steiner geen racist: gelijke rechten voor iedereen, ongeacht huidskleur, sexe, geloof, volk, taal etc. klinkt het vanuit de sociale driegeleding.

Ik kan Jan hierin eigenlijk niet tegenspreken en dat wil ik ook niet. Maar de theorie is natuurlijk nog altijd iets anders dan de praktijk. Nu is Jan Luiten het ook met mij eens wanneer ik stel dat de uitspraken van Steiner wel kritisch tegen het licht mogen worden gehouden.

Ik ben het met je eens: men heeft volkomen het recht uitspraken van Steiner kritisch te bekijken, en het is begrijpelijk dat de inmiddels overbekende citaten vragen en irritatie oproepen. Men kan daar aanstoot aannemen.
Als je ze echter als racistisch interpreteert zijn ze niet in overeenstemming met wat de anthroposofie wil. Ze passen dan niet logisch binnen het geheel van de anthroposofie.

Nu is logica niet altijd te volgen, maar ik begrijp wel dat het moeilijk te vatten is dat iemand zoals Steiner, die er een holistische visie op nahield en in zijn wereldbeschouwing de mens een centrale plaats bedacht, zich discriminerend zou hebben uitgelaten. Anderzijds, waarom zou dat niet hebben gekund? Hij zal toch ook zijn gebreken hebben gehad? Maar waar Jan Luiten en ik het dus over eens zijn, is dat die uitspraken kritisch mogen worden bekeken. Nu heeft Floris Schreve, die hier onder andere al in ‘Repliek’, ‘Steiner hat gesagt’ en ‘Eerst blazen dan aftocht’ ter sprake is gekomen en vanwege zijn degelijke reacties een welkome gast is, een aantal van de gewraakte uitspraken van Steiner kritisch onderzocht. Hij heeft die niet uit de context gehaald, zodat we hem dat al niet onder de neus kunnen wrijven. Bovendien heeft hij enige affinitiet met antroposofie, als ik dat zo mag zeggen.

Ik kom uit een achtergrond die de antroposofie zeker welgezind is (of was), dus ben wel enigszins vertrouwd met de antroposofische manier van redeneren. Maar voor mij is toch wel duidelijk dat de antroposofie meer een ‘levensbeschouwing’ is dan een ‘wetenschap’. Dat zal denk ik niemand bestrijden, behalve antroposofen zelf.
Maar goed, ik vind dit niet zo’n probleem. Wat ik wel een probleem vind is dat de antroposofie een zeer bedenkelijke rassenleer voorstaat. Al zeggen veel antroposofen dat Steiner er later afstand van heeft genomen heeft hij deze anderhalf jaar voor zijn dood nog eens stevig uitgedragen (in ‘Vom Leben des Menschen und der Erde’, in 1923). De uitspraken die hij in die lezingencyclus heeft gedaan liegen er niet om, al heeft hij ze niet zo ‘theoretisch’ onderbouwd als in zijn hoofdwerk over ‘rassen’, ‘Die Mission einzelner Volksseelen’, 1910.

Floris lijkt wel heel zeker van zijn zaak te zijn, want in een volgende reactie schrijft hij:

1. Ik laat zien dat de antroposofie, zoals die door Steiner is vormgegeven, wel degelijk een ernstig racisme probleem heeft, ondanks de bezweringsformule van de Commissie van Baarda ‘géén sprake van rassenleer’. Ik doe dat op grond van de teksten van Steiner zelf en dus niet op basis van van der Tuin en Zondergeld.

2. Ik leg geen verband tussen Steiner zelf en het nationaal socialisme. Dat hoeft ook helemaal niet, want ook principiele tegenstanders van Hitler, zoals bijvoorbeeld Winston Churchill, hielden er soms ook wat racistische opvattingen op na.

Verder beoordeel ik Steiner op zijn eigen woorden, qua rassenleer vooral uit ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ (de originele tekst, dus niet de afgezwakte Pentagonvertaling) en ben ik tot de conclusie gekomen dat Steiner er een uitgewerkte en welomschreven rassenleer op na hield, wat het van Baarda rapport ook mag beweren met de meest kromme argumenten (allemaal behandeld, zie mijn eerste artikel).

Deze Floris maakt het me eigenlijk heel gemakkelijk, want het enige dat ik hoef te doen, is te gaan kijken welke uitspraken van Steiner hij aanhaalt en die hier weergeven. Zaak is echter dat we die uitspraken, zoals Jan Luiten aanhaalt, niet als racistisch gaan interpreteren. Gewoon bekijken en onderzoeken. Opgelet: het wordt wel een hele opsomming. Benieuwd wat eruit de bus komt.

  1. Steiner: ‘‘Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung’ (’Die Mission’, p. 80-81) en ‘Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmende Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianen beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben’ (p. 81-82).
    Ik beschouw dit, neem me niet kwalijk, als een buitengewoon racistische tekst en ik denk dat ik niet de enige ben die daar zo over denkt.
    En wat betreft eigen onderzoekingen; Steiner beweert alles te kennen uit helderziende openbaringen. Alleen, wel toevallig dat veel bijna letterlijk lijkt te zijn overgenomen van bijvoorbeeld Helena Blavatsky. Of veel van zijn opvattingen over rassen van ene meneer Carus, die een verhandeling over schedelmeten heeft geschreven.  
  2. En dan deze teksten, uit 1923, dus twee jaar voor zijn dood. Ben dus benieuwd wanneer hij dan afstand zou hebben gedaan van zijn rassenleer. Uit ‘Vom Leben des Menschen und der Erde’, de lezing ‘Farbe und Menschenrassen’:‘Und weil er eigentlich das Sonnige, Licht und Wärme, da an der Körperoberfläche in seiner Haut hat, geht sein ganzer Stoffwechsel so vor sich, wie wenn in seinem Innern von der Sonne selber gekocht würde. Daher kommt sein Triebleben. Im Neger wird da drinnen fortwährend richtig gekocht, und dasjenige, was dieses Feuer schürt, das ist das Hinterhirn (..) Der Neger hat nicht nur dieses Kochen in seinem Organismus, sondern er hat auch noch ein furchtbar schlaues und aufmerksames Auge. Er guckt schlau und sehr aufmerksam’‘Gehen wir jetzt vom Schwarzen zum Gelben herüber. Beim Gelben-das ist schon verwandt mit dem Roten-ist es so, daß das Licht etwas zurückgeworfen wird, viel aber aufgenommen wird. Also da ist es schon so, daß der Mensch mehr Licht zurückwirft als beim Schwarzen. Der Swarze ist ein Egoist, der nehmt alles Licht und Wärme auf’’Der Gelbe, von der mongolischen Bevölkerung, der gibt schon etwas Licht zurück, aber er nimmt auch viel Licht auf. Er begnügt sich mit weniger Licht, das kann nun nicht im ganzen Stoffwechsel arbeiten. Da muß der Stoffwechsel schon auf seine eigene Kraft angewiesen sein. Das arbeitet nämlich in der Atmung und in der Blutzirkulation. Also beim Gelben, beim Japaner, beim Chinesen, da arbeitet das Licht und die Wärme hauptsächlich in der Atmung und der Blutzirkulation. Wenn Sie je einem Japaner begegnet sind, so werden Sie bemerkt haben, wie dr auf seine Atmung achtet. Wenn er mit Ihnen redet, hält er sich immer zurück, daß die Atmung so recht in Ordnung ist. Er hat ein gewisses wohlgefühl an die Atmung (…) Der Neger ist viel mehr auf Rennen und auf die äußere Bewegung aus, die von dem Trieben beherrscht ist. Der Asiate, der Gelbe, der entwickelt mehr ein innerliches Traumleben, daher ganze asiatische Zivilisation dieses Träumerische hat. Also ist er nicht mehr so in sich bloß lebend, sondern er nimmt schon vom Weltenall etwas auf. Un daher kommt es, daß die Asiaten so wunderschöne Dichtungen über das ganze Weltenall haben. Der Neger hat das nicht’.Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’.Allemaal vlak voor zijn dood uitgesproken, dus van afstand nemen lijkt mij niet echt sprake. Het lijkt mij toch dat er een probleempje is. Ik hoop overigens wel dat de antroposofen van nu dit op een goede manier kunnen oplossen. Mijn zegen hebben ze. Maar begin met de erkenning dat er sprake is van rassenleer. Tragisch maar helaas.Update: na het schrijven van deze tekst kreeg ik via mail nog een aanvulling van Floris die het vorige verduidelijkt.

    De volledige quote uit Von Leben des Menschen, wanneer Steiner spreekt van ‘heutige Soziale leben’ is:

    ‘Da kommt heute für uns zunächst dasjenige in Betracht, was am meisten interessant ist, nämlich die menschliche Farbe selber. Sie wissen ja, daß über die Erde hin die Menschen verschiedene Farben zeigen. Von den Europäern, zu denen wir gehören, sagt man, sie seien die weiße Rasse. Nun, sie wissen ja, eigentlich ist der Mensch in Europa nicht ganz gesund, wenn er käseweiß ist, sondern er ist gesund, wenn er seine naturfrische Farbe, die er im Innern selber erzeugt, durch das Weiße nach außen zeigt’. Hij vervolgt met: ‘Nun haben wir aber außer dieser europäischer Hautfarbe noch vier hauptsächliche andere Hautfarben. Und das wollen wir heute ein bißchen betrachten, weil man eigentlich die ganze Gesichte und das ganze soziale Leben, auch das heutige soziale Leben, nur versteht wenn man auf die Rasseneigentümlichkeiten der Menschen eingehen kann. Un dann kann man ja auch erst im richtigen Sinne alles Geistige verstehen, wenn man sich zuerst damit beschäftigt, wie dieses Geistige im Menschen gerade durch die Hautfarbe hindurch wirkt’ (p. 52).

     Voor de duidelijkheid, het tweede figuurtje (van ‘Diese Linie’) hoort bij dit citaat uit de Volkszielen: ‘Diese Linie ( zie fig. 1) besteht auch für unsere Zeit. Der Afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach ein Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteilung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert; aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkentnisse”. Merkwaardig is het inderdaad, maar duidelijker kun je het niet krijgen. ‘Het is gewoon een wetmatigheid’. Maar hij gaat door: “Dann sehen wir später eine Herüberbewegung des Menschen nach der westlichen Richtung, und in der Verfolgung der rassebestimmende Kräfte nach Westen können wir dann das Absterben in den Indianen beobachten. Nach Westen mußte die Menschheit gehen, um als Rasse zu sterben.” (p. 81-82).
     
    Nu is het echt compleet (voorlopig althans) (einde update)

  3. PS voor de goede orde, ik heb het niet over minder rechten. Daar heb ik Steiner inderdaad nooit over gehoord. Maar dan ben je nog niet klaar met racisme. Het toeschrijven van bepaalde kwaliteiten of tekortkomingen aan rassen is namelijk ook racistisch ( dat zwarten zo heerlijk kinderlijk zijn bijvoorbeeld, is zelfs buitengewoon racistisch).
    Het uitsterven van de indianen was trouwens een ‘wetmatigheid’. Volgens mij kom je dan wel enigszins in de rechtssfeer, nl het recht op leven.  
  4. Bij deze nog een heel recente illustratie van internet, geplaatst op een antroposofische site, met de bedoeling Steiners visie op rassen uit te leggen.
  5. Nog een laat tegemoetkomertje voor Jan Luiten. Op de site waar ik zelf NB een linkje plaatste vond ik dit Steiner citaat:“Wenn noch in unserer Zeit Reste der alten atlantischen Unterschiede, der alten atlantischen Gruppenseelenhaftigkeit vorhanden sind, so daß man noch sprechen kann davon, daß die Rasseneinteilung noch nachwirkt – was sich vorbereitet für den sechsten Zeitraum, das besteht gerade darinnen, daß der Rassencharakter abgestreift wird. Das ist das Wesentliche. Deshalb ist es notwendig, daß diejenige Bewegung, welche die anthroposophische genannt wird, welche vorbereiten soll den sechsten Zeitraum, gerade in ihrem Grundcharakter dieses Abstreifen des Rassencharakters aufnimmt, daß sie nämlich zu vereinigen sucht Menschen aus allen Rassen, aus allen Nationen und auf diese Weise überbrückt diese Differenzierung, diese Unterschiede, diese Abgründe, die zwischen den einzelnen Menschengruppen vorhanden sind. Denn es hat in gewisser Beziehung physischen Charakter, was alter Rassenstandpunkt ist, und es wird einen viel geistigeren Charakter haben, was sich in die Zukunft hinein vollzieht.Daher ist es so dringend notwendig, zu verstehen, daß unsere anthroposophische Bewegung eine geistige ist, die auf das Spirituelle sieht, und gerade das, was aus physischen Unterschieden herrührt, durch die Kraft der geistigen Bewegung überwindet. Es ist ja durchaus begreiflich, daß eine jede Bewegung sozusagen ihre Kinderkrankheiten hat und daß man im Anfang der theosophischen Bewegung die Sache so dargestellt hat, als wenn sozusagen die Erde in sieben Zeiträume zerfiele – man nannte das Hauptrassen – und jede der Hauptrassen in sieben Unterrassen; und daß das alles sich so stetig wiederholen würde, so daß man immer von sieben Rassen sprechen könnte und sieben Unterrassen. Aber man muß über die Kinderkrankheiten hinauskommen und sich klar sein darüber, daß der Rassenbegriff aufhört eine jegliche Bedeutung zu haben gerade in unserer Zeit.” (Lit.: GA 117, S 152)Dit lijkt me wel in overeenstemming met de beweringf van Jan Luiten dat de rasverschillen in onze tijd niet meer belangrijk zijn. Deze uitspraak is afkomstig uit GA 117, dus vóór ‘Die Mission…’ (dat is GA 123). 
  6. Heb de verklaring voor het bovenstaande citaat gevonden. Met de de Hauptrassen en de Unterrassen neemt Steiner afstand van de terminologie van Helena Blavatsky, zoals zij die uiteen heeft gezet in de Geheime Leer. Zij gebruikt de term ‘Root-races’ en ’sub-races’. Bedoeld worden hiermee de ‘Wortelrassen’ en de ‘Onderrassen’.
    Nu is het zo dat in de antroposofie en theosofie ‘wortelrassen’ staan voor tijdperken. Zo heb je Lemurische wortelras en het Atlantische wortelras. Met subraces of onderrassen worden de ‘cultuurperiodes’ bedoeld. In het huidige na-Atlantische bijv. de Oud Indische cu;tuurperiode, de oud-Perzische, enz.
    Nu is het aardige dat verdedigers van de antroposofie altijd in de voorste linies staan om uit te leggen dat de term wortelrassen niets met de huidige mensenrassen te maken hebben. Maar als Steiner deze termen uiteindelijk verwerpt wordt het wel weer ingezet om aan te tonen dat Steiner onderscheid tussen rassen verwerpt. Het lijkt me of het een of het ander, niet iets om selectief in te zetten wanneer het opportuun is.  
  7. Er is wel degelijk een connectie met de wortelrassen en de bestaande mensenrassen (indianen zijn bijv. te voeg ‘verharde’ Atlantiërs, maar in principe gaat het om tijdperken. het theosofische ‘Rootrace’ werd ‘Zeitalter’ en ’subrace’ werd ‘Kultur Epoche’.  
  8. Steiner heeft dus afstand genomen van die terminologie, niet van de inhoud. En wat betreft de mesenrassen is het nog altijd het vijfdelige astrologische model en het vierdelige leeftijdsfase model uit de Volkszielen, t/m het driedelige model uit Vom Leben des Menschen und der Erde. Daar heeft hij geen afstand van genomen. Het spijt me dus wederom voor de antroposofische verdedigers van Steiner, ook dit verhaal is helaas niet waar. We kunnen rustig stellen dat Steiner tot aan zijn dood er een rassenleer opna hield, waarin het Arische ras ofwel het meest volwassen was, ofwel de grootste brenger was van het licht. Ik kan het niet leuker maken dan het is.  
  9. Zie hier het originele model van Helena Blavatsky uit de Geheime Leer, waarvan Steiner de terminologie heeft veranderd
  10. Om nog een keer de connectie tussen Rudolf Steiner en Helena Blavatsky uit te leggen en hoe hun beider visies op rassen aan elkaar verwant is, een fragment uit mijn eerste artikel. Neem aan dat het dan uitvoerig is toegelicht:Hoewel de meer orthodoxe antroposofen graag doen geloven alsof het meeste door Steiner zelf bedacht is, heeft hij een groot deel overgenomen van het gedachtegoed van Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), een Russisch medium en de grondlegster van de Theosofie. Dit is trouwens een ernstig taboe in rechtzinnige antroposofische kringen; Steiner is nu eenmaal uniek en alles is aan hem geopenbaard. Hooguit wordt er door gelovige antroposofen gezegd dat zij beiden door hun gaven hetzelfde zagen, maar dat Steiner itt Blavatsky ook daadwerkelijk begreep wat hij middels zijn gaven kon waarnemen. Bram Moerland zegt overigens dat Steiner Blavatsky simpelweg geplagieerd heeft (p. 17). Dat is inderdaad de enige conclusie als je de mogelijkheid van helderziende waarneming uitsluit; nergens doet Steiner aan bronvermelding. Maar niemand kan ontkennen dat de banden er zijn. De breuk met de Theosofie was een pijnlijke, maar de invloed van Blavatsky op het antroposofische denken is onmiskenbaar.  
  11. ‘Alles wat bij de Toeraniërs decadent was, werkte eliminerend en omvormend bij het Hebreeuwse volk’, uit ‘Het Mattheus-Evangelie’ (niet te verwarren met het Evangelie uit de Bijbel, maar Steiners lezingencyclus uit 1910). Dit lijkt waarempel nog een antisemitische uitspraak. Steiner vervolgt met: ’dat de oude Atlantische helderziendheid bij de Hebreeuwen zich niet manifesteerde in een lager astraal helderzien, maar naar binnen sloeg en het innerlijk leven organiseerde’. Verder zegt Steiner: ‘De prometheïsche denkkracht, die de Arisch-Kaukasische mensheid in de na-Atlantische periodes moest ontwikkelen, wordt vooreerst met het hoge rotsgebergte van het hoofd verbonden, het Jupiter-denken krijgt een zetel in de hersenen’. Dit soort praat kenden we al uit ‘de Volkszielen’. Wat is die ‘Brug’ toch een bruikbare bron van informatie, hoe alles zo ongeremd en ongeneerd het web op wordt geslingerd. Verder staat er dat zowel de Chinezen als de Semieten afstammen van de ‘Oer-Toeraniërs’ (daarom zijn ze allebei ‘goed in de handel’) en staan de Chinezen in een ‘Luciferisch licht’. Beide rassen (Chinezen en Semieten) zijn overigens ‘zeer oorlogszuchtig’. Het verhaal van de ‘Oer-Toeraniërs’ staat ook nog uitgebreid beschreven in de ‘Akasha-kroniek’. Zij gebruikten hun krachten slechts voor ‘het bevredigen van hun grillige wensen en begeerten’ (p 31-32). Nee er is echt ‘géén sprake van rassenleer’.  
  12. Natuurlijk, het begrip Wortelras behelst in eerste instantie ‘de mensheid’, al dan niet stoffelijk aanwezig in een bepaald tijdperk (pas vanaf Atlantis in fysieke vorm). Als Blavatky en Steiner van ‘onderrassen’ spreken bedoelen zij een cultuurperiode. Toch is dit concept wel erg vermengd met ‘rasdenken’. Wij leven nu in de tijd van het vijfde wortelras, de tijd van het ‘Arische ras’. De cultuurperiodes, of onderrassen die aan ons vooraf zijn gegaan zijn de ‘Oud Indische’, de ‘Oud- Perziche’, de ‘Egyptische-Babylonische’ en de ‘Grieks Romeinse’. Wel zijn dit allen ‘Arische’ culturen (volgens de antroposofie en de theosofie althans). Indianen, die hebben geen cultuurperiode. Chinezen ook niet (zie het artikel uit de Brug). Dus al zijn de begrippen wortelrassen en onderrassen vooral te relateren aan tijdvakken, het is en blijft een eurocentrische, zoniet ‘aryo-centrische’ visie op de geschiedenis en wellicht op de zin van de kosmos en het bestaan.  
  13. In Steiners woorden: Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’( ‘Die Mission’, p. 122).
    Met wat voor occulte en metafysische verklaringen Steiner en Blavatsky ook komen, de Theosofie en de antroposofie zijn beiden op zijn minst zwaar besmet door de modieuze rassentheorieën en de koloniale superioriteitsaanspraken uit die dagen, alleen krijgen deze aanspraken een esoterische onderbouwing. Bram Moerland toont mijn inziens overtuigend aan dat de Theosofie, zoals die door Blavatsky is geformuleerd (volgens haar door ‘Oosterse Meesters’ gedicteerd) niet zozeer Oosters is maar in een westerse mystieke traditie staat, gemengd met de Darwinistische Evolutie-leer, waardoor er in feite een soort ‘neo-religie’ is ontstaan, overigens een typisch negentiende eeuws fenomeen.  
  14. Steiner heeft zich dit gedachtegoed slechts eigen gemaakt, maar heeft het oosterse element weggezuiverd en het verder aangevuld met typisch Duitse romantische elementen. Een tamelijk prozaïsche, maar naar mijn mening waarschijnlijker verklaring dan dat het allemaal op een bovenzintuigelijke wijze zou zijn geopendbaard.  
  15. De aarde -evolutie volgens Rudolf Steiner in het model van Poppelbaum (1929), uit Henk van Oort, Antroposofie, een kennismaking, Christofoor, 2006. Overigens kan ik de echte liefhebber aanraden wat verder te lezen. Verderop kunnen wij lezen dat de ‘Oer-Indier’ ten opzichte van de moderne Europeaan de geestelijke ontwikkeling heeft van een kind van zeven
  16. (Onder) Illustratie bij een lezing van Rudolf Steiner op 22 november 1907 in Basel, voor de leden van de Theosofische Vereniging. Het is niet zeker of deze tekening echt van Steiners hand is, maar volgens de heer Kugler van de Rudolf Steiner Nachlassverwaltung is het in ieder geval een getrouwe kopie van Steiners tekening.De parallel met een soortgelijke tekening uit de Volkszielen (fig. 1) is opmerkelijk. In deze tekening zien wij veel van al het voorgaande bij elkaar komen. Ten eerste de notie van de Wortelrassen, zoals die door Helena Blavatsky is vormgegeven (de Atlantiërs). Wij zien echter dat de lijn ononderbroken en opwaarts voortgaat tot de Europeanen. Kennelijk hebben de wortelrassen dus toch alles te maken met de huidige rassen. Ik denk dat niemand dat nog kan ontkennen. Een ‘decadente aftakking’ van de Atlantiërs is het ‘apengeslacht’ (zoals Blavatsky in de Geheime Leer uiteen heeft gezet). Een latere ‘decadente aftakking’ zijn de Indianen, het ras van de ‘Finsteren Saturn’ (kennelijk een tussenvorm van aap en Europeaan). Begeleidende tekst: ‘Von dem Punkte der Atlantische Zeit, wo Europäer und Indianer noch miteinander vereint waren, weiter zurückgehend, kommen wir in eine Zeit wo die Körper des Menschen noch verhältmäszig weich, von gallertatigen Dichtigkeit war. Da sehen wir wieder Wesen sich abzweigen und zurückbleiben. Diese Wesen entwickeln sich weiter, aber in absteigende Linie, und aus ihnen entsteht das Affengeseschlecht.Wir dürfen nicht sagen, der Mensch stamme vom Affen ab, sondern beide. Menschen und Affen, stammen von einere Form ab, die aber eine ganz andere Gestalt hatte als die Affen und heutigen Menschen. Die Abzweigung erfolgte von einem Punkte, wo diese Uniform die Möglichkeit hatte, einerseits aufsteigen zum Menschen und andreseits hinunterzufallen, zum Zerrbilde des Menschen zu werden’ (Cit. Rapport Commissie van Baarda, 411-412)  
  17. En dit model is helemaal het toppunt. Hier zien wij het model van Poppelbaum, Haeckel en de opvattingen van Helena Blavatsky over de aarde evolutie samengebracht in een schema, van de hand van Steiner zelf:

Soms zegt één beeld meer dan duizend woorden. Maar…commentaren?

 

Ramon DJV

PRINTVRIENDELIJKE VERSIE

Facebooktwitterredditpinterestlinkedinmail

Author: Ramon De Jonghe

965 thoughts on “Racismedebat

  1. Ruimtevaart inderdaad niet, maar wel weer buitenaards leven. Heb ik zomaar gevonden, maar nog nooit een antroposoof over gehoord. Maar is een ander onderwerp.
    En verder heb ik zo’n beetje dezelfde insteek, al heb ik de boel wel gepeperd neergezet. Maar hopelijk komen we verder. In het nieuwe jaar zetten we onze conversatie wel weer voort.

  2. Maar goed, Alex, nu je inmiddels een paar keer hebt gezegd dat ik er zo naast zit, moet er ook echt wat komen. Dus de verwachtingen zijn hooggespannen. Want het zal dan beter moeten zijn dan de uitleg van het van Baarda-rapport en al helemaal dan de Nieuwe Reactionairen van Dieter Brüll. Maar goed, ik wil niet heel flauw zijn, dus doe wat je goed dunkt en doe het vooral op jouw manier. En maak er een goed verhaal van. Ik ben wel razend benieuwd. En jij vanzelfsprekend ook een goede jaarwisseling.

  3. Ramon laatste bericht nog niet gezien. Ik geef het je te doen, dit debat was soms echt een rodeorit of een achtbaan, met scherpe bochten, diepe afgronden, etc. En dat allemaal op jouw site! Denk dat niemand dat vantevoren had bedacht. Maar we gaan nog wel even door. We zien het wel in het nieuwe jaar. Jij ook een goede jaarwisseling!

  4. Beste Ramon, Floris en een ieder die hier bijdrage levert en leest, de allerbeste wensen voor het komende nieuwjaar, heel veer inspiratie, intuitie en vooral imaginatie toegewenst. En iedereen ook bedankt.

  5. Enige correcties ten aanzien van onjuiste beweringen die ik op het forum ben tegengekomen.

    Voor wat betreft de “in dienststelling” van Steiner op het Goethe Archief in Weimar.

    Uit een brief van Rudolf Steiner met betrekking tot dit onderwerp aan : Die Redaktion Des “Hamburger Fremdenblattes”.
    Weimar, 20 september 1896
    In der Nummer vom 15.September Ihres Blattes sind im Anschlüsse an die Meldung, dass das ˂Nietzsche-Archiv˃ von Naumburg nach Weimar übergesiedelt ist, Angaben über meinem Person enthalten, die auf einem Irrtum beruhen und um deren berichtigung ich höflichst ersuche. Ich habe nie eine Assistentenstellung beim ˂Goethe- und Schillerarchiv˃ innegehabt, sondern als Herausgeber einer Anzahl von Naturwissenschaftlichen Bänden der Weimarischen Goethe–Ausgabe eine Reihe von Jahren in diesem Archiv gearbeitet………..

    Voor wat betreft de opmerkingen dat de antroposofie zou zijn voortgekomen uit de theosofie (Theosofische Vereniging) De volgende tekst van Steiner:
    Uit GA 169 bladzijde 79 Da führe ich an, wie ich bevor die Deutsche Sektion der Theosophical Society begründet worden ist, in Berlin einen Vortrag gehalten habe, in dem ich nicht aus Blavatsky und Besant, sondern aus dem neueren Geistesleben heraus, das unabhängig ist von Blavatsky und Besant, im Giordano Bruno-Bund in Anknüpfung an Goethe dieser Bewegung den Ausgangspunkt geben wollte. Un da wagen es heute Leute , zu sagen, das der Name Antroposofie bloss erfunden worden wäre, als wir uns, wie sie sagen, trennen wollten von der Theosophischen Gesellschaft! ˂˂Man sieht daraus, dass eine Erweiterung des neuzeitlichen Weltanschaungsstrebens zu einer wahrhaften Betrachtung der geistigen Wirklichkeit ins Auge gefasst war. Nicht ein herausholen irgendwelcher Anschauungen aus den Veröffentlichungen, die man damals “theosophische”nannte (auch gegenwärtig noch so nent) ward angestrebt, sondern einen Fortsetzung des Strebens, das bei den neueren Philosophen seinen Anfang genommen; aber bei diesen in Begrifflichen stecken geblieben war, und da durch den Zugang in die wirkliche geistige welt nicht erreicht hat˃˃ und so weiter……Dan haalt Rudolf Steiner een brief aan die hij ooit aan Dr. Hübbe-Schleiden had verzonden en die hij na het overlijden van haar vader van Fraulein Hübbe–Schleidens had teruggekregen. Daaover zegt hij het volgende: Im Oktober ist die Deutsche Sektion erst begründet worden. Dieser Brief ist vom 16 September 1902. In diesem Brief finden sich einige Worte, die ich ihnen gerne vorlesen würde. Verzeihen Sie, aber ich muss irgendwo meinen Ausgangspunkt nemen. Es war ja damals vielfach die Rede davon, das man sich verbinden soll mit dem Theosophen Franz Hartmann, und der hat dazumal gerade so etwas wie einem Kongress abgehalten. Es soll wirklich nichts gegen Franz Hartmann heute gesagt werden, aber ich muss schon das vorlesen, was ich dazumal geschrieben habe: ˂˂Friedenau-Berlin, 16.September 1902. ….Mag Hartman sein Blech seinen Leute erzählen; ich will einstweilen unsere Theosophie dorthin tragen, wo ich Leute zu finden glaube, die Urteilsfähig sind. Haben wir erst die Verbindung mit der akademischen Jugend – da ist ja natürlich noch mässig erreicht! – dann haben wir viel. Ich möchte bauen, nicht Ruinen ausflicken˃˃ – So erschien mir diese theosophische Bewegung dazumal.- ˂˂Im Winter hoffe ich dann in der Theosophischen Bibliothek einen Kursus zu halten: ˂Elementare Theosophie˃.˃˃ – Diessen habe ich auch gehalten, und einer der Vorträge war gerade während der Begrundung der Deutschen Sektion, und dieser Kursus, der Titel diese Kursus, ist hier angeführt.- «Ausserdem werde Ich noch irgendwo einen fortlaufenden Kursus halten: ˂Anthroposophie oder die Verbindung von Moral, Religion und Wissenschaft˃. Im Bruno-Bund hoffe ich ebenfalls einen Vortrag zu halten über ˂Brunos Monismus und die Anthroposophie˃ Das ist nur so vorläufig Projektiertes.So müssen wir, nach meines Ansicht, durchdringen». Das am 16.september 1902. Hier haben Sie das Dokument, meine lieben Freunde, das Ihnen beweisen kann, das die Dinge nicht bloss hinterher behauptet werden, sondern dass sie wirklich so geschehen sind.
    Uit deze brief mag duidelijk worden: dat 1. de antroposofie al bestond voor de oprichting van de Duitse Sectie van de Theosofische Vereniging en dat deze al als zodanig aktief was, dat 2. Steiner uit eigen werken voordrachten hield en dat hij 3. de Theosophische Beweging (Beweging, dus niet expliciet Vereniging) destijds beschouwde als een ruïne. Bovendien noemt hij hier de antroposofie : ‘Unsere Theosophie’.

    Nog een stuk – GA 126 “ Occulte Geschichte” 1911 – met betrekking tot opmerkingen dat de antroposofie zou zijn voortgekomen uit de Theosophie, cq overgeschreven van bijvoorbeeld Blavatsky:
    «Ich möchte an dieser Stelle, meine lieben Freunden, weil die allgemeine Theosophische Gesellschaft in gewisser Beziehung ein Tummelplatz ist von Missverständnissen, ich mochte hinweisen darauf, das wirklich unendlich viel von dieser Missverständnissen wie rein aus den Finger gesogen ist. So will man gerne dasjenige, was zum Beispiel hier vorgetragen wird innerhalb unserer deutschen Bewegung, in einen gewissen Gegensatz bringen zu dem, was ursprünglich die Offenbarung der theosophischen Bewegung in der neueren Zeit war. Deshalb ergreife ich gerne die Gelegenheit, darauf hinzuweisen, wie das, was hier aus ursprünglich rosenkreuzerischem Quel gegeben wird, in Harmonie steht mit mancherlei von dem, was gerade ursprünglich der theosophischen Bewegung gegeben ist. Und wir haben ja in diesem Augenblick gerade Gelegenheit, auf etwas hin zu weisen, was von dieser Art ist.Es ist also von mir gesagt, und ganz unabhängig von Traditionen entwickelt worden, das gewisse spätere historische Persönlichkeiten gleichsam die Schattenbilder sind von früheren, durch die Mysteriën dargestellten Persönlichkeiten, hinter denen höhere Hierarchien stehen. Solches darf man nicht in Widerspruch bringen mit denjenigen Manifestationen, die durch H.P.Blavatsky in die Theosophische Gesellschaft hineingebracht sind. Denn sonst konnte man durch ein reines Missverständnis sich sehr wohl in einen Widerspruch versetzen zu den guten alten Lehren, die durch das ausserordentlich, brauchbare Instrument von H.P. Blavatsky der theosophischen Bewegung zugeflossen sind.» Dan komt een voorbeeld met betrekking tot de incarnaties van hogere karakters waarna Steiner vervolgt met: «Wie gesagt, ich ergreife gerne die Gelegenheit, um die Übereinstimmung dessen, was wir in unmittelbarer Gegenwart erforschen können, mit dem, was in gewisser Beziehung ursprüngliche Offenbarung war, hervorzuheben. Sie wissen ja, dass es Grundsatz hier ist, in gewisser Hinsicht treu festzuhalten an den Traditionen der theosophischen Bewegung; dass aber auch nichts ungeprüft hier wiederholt wird, das betone ich ausdrücklich; darauf kommt es an. Wo eine Übereinstimmung des Erkannten mit anderen betont werden kann, soll es wegen der Kontinuität der Theosophischen Gesellschaft scharf hervorgehoben werden, der Gerechtigkeit gemäss; aber ungeprüft soll nichts einfach wiederholt werden. Das hängt mit der Mission zusammen, die wir gerade innerhalb unsere deutsche theosophischen Bewegung haben – eben den eigenen Einschlag hineinzutragen, den individuellen Einschlag hineinzutragen, den individuellen Einschlag in diese theosophische Bewegung. Aber gerade solche Beispiele können Ihnen ein Bild davon geben, wie unbegründet das Vorurteil ist, das da und dort hervorwächst, als ob wir durchaus in den dingen immer etwas anderes haben wollten. Wir arbeiten treu weiter, wir kramen nicht sozusagen immerfort die alten Dogmen aus, wir prüfen auch das, was heute von andere Seite geboten wird. Und wir vertreten das , was mit dem besten okkulten Gewissen gesagt werden kann auf Grundlage der ursprünglichen okkulten Forschungen und der Methoden, die uns überliefert sind durch unsere eigenen heiligen Überlieferungen des Rosenkreuzes.—- In dit kleine stukje staat nogal wat. Wat zegt Steiner hier namelijk: 1. De Theosofische Vereniging was op een bepaald gebied – in die tijd – “een speeltuin” van misverstanden. 2. Er waren Theosofen die de ‘Theosofie’ van Steiner, (nu door criticasters omschreven als plagiaat, overschrijven??) in tegenspraak vonden met de Theosofie zoals zij die hadden geleerd??. 3. De Theosofie heeft haar oorsprong in de OPENBARING aan het uiterst geschikte medium H.P. Blavatsky. 4 De ‘Theosofie’ van Steiner heeft haar oorsprong in de rozenkruizers!!! 5. Er wordt trouw vastgehouden aan de traditie maar niets wordt ‘ungeprüft’ herhaalt. Dat wordt door Steiner vervolgens sterk benadrukt. 6. Er worden geen oude dogma’s herhaalt, ‘wir prüfen auch das’, wat tegenwoordig van de andere kant wordt aangeboden. 7. Wij vertegenwoordigen dat, wat met het beste okkulte geweten gezegd kan worden op basis van de oorspronkelijke okkulte onderzoekingen en methoden, die ons zijn overgeleverd door onze eigen heilige overleveringen van het Rozenkruis.
    Als aanvulling; een ieder die de werken van Steiner kent weet dat de Rozenkruizersmethode – kort omschreven – een methode is die berust op de ontwikkeling van de zintuigen, de hogere zintuigen en dus het ontwikkelen van het hogere denken en het bovenzintuiglijk waarnemen. Rozenkruizerswetenschap is geen openbaringswetenschap maar een wetenschap in vol bewustzijn verkregen met de bewust ontwikkelde hogere zintuigen.
    Het ‘überprufen’ van de geopenbaarde kennis gaat volgens de rozenkruizersmethode. Niets wordt herhaald door Steiner als het geen door hem persoonlijke bewust beleefde bovenzintuiglijke waarneming betreft. Dat is antroposofie.

    Met betrekking tot het schedelmeten van Carl Gustav Carus. Ik kan helaas nog niet de plek vinden waar dit staat beschreven, maar ik meen me te herinneren dat Steiner ergens een voordracht heeft gehouden waar hij het over dit schedelmeten heeft. Dat haalt hij daar aan door de methode van de materiële wetenschap weer eens in het licht te zetten. Als ik het me goed herinner beschrijft hij daar wat er gedaan wordt, de levende mensen indelen op basis van het meten van de schedel, en vervolgens zegt hij wat er zoals altijd wordt vergeten, er wordt niet doorgedacht, het is namelijk zo dat de betreffende persoonlijkheid, hij noemt geen naam, zijn eigen schedel niet meet. Ik heb sterk de indruk dat Steiner hier op Carus doelde, en dat Carus wel opgehouden was met zijn theorie als hij eerst zijn eigen schedel zou hebben gemeten. Zodra ik dit stuk tegenkom zal ik de GA vermelden.

    Dit zijn een aantal voorbeelden waarmee ik het volgende zou willen duidelijk maken:
    Een echt uitgebalanceerd oordeel, positief of negatief, kan men pas gaan vormen nadat men kennis heeft genomen van alle relevante informatie, in dit geval: het werk van Steiner.
    Het werk van Steiner roept veel vragen op en in deze tijd van ontwikkelend individualisme is het cultuur dat iedereen ergens een mening over heeft en vooral geeft. Ongeacht feitenkennis, achtergrond, leeftijd enzvoort. Bij de Indianen in Noord-Amerika was dat, meen ik, voorbehouden aan de raad van ouderen.
    Heel veel antwoorden op bovenstaande vragen zijn te vinden in het werk van Rudolf Steiner en bovendien geeft Steiner aan dat het mogelijk is om door een persoonlijke ontwikkelingsweg zowel tot eigen vragen als tot eigen antwoorden te komen. De ontwikkeling van het zelfstandig denken en de ontwikkeling tot het schouwen in de bovenzintuiglijke wereld.

  6. Andreas, I want to thank you for sending this text of Helmut Zander. I think this helped me to solve definetely the problem of ‘unsere Zeit’ or the wrong claim of Dieter Brüll that Steiner’s racial theories are dealing with the past. Also the van Baarda report is struggling with this issue, but I think, the combination of the commentary in the van Baarda report and the remarks of Zander helped me to solve this issue (and also to understand the text of Steiner much better). I will present my conclusions some later, but I think you gave the definitive key why Dieter Brüll was wrong in his statement that the races just played a role before the Christian era. Of course he was wrong in the case of the descriptions of the native Americans who can’t read (has to be in the 19th century, just as ‘Die Bilder von alten Indianer’), but now defenitively. So thank you!

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 14:47

    Alex, natuurlijk gaan we voor de feiten en niet voor de gratuite meningen (zeg dat vooral aan de antroposofische partij die hiervoor aan het woord kwam, want vanuit die hoek is nog nooit iets aan feitenmateriaal aangedragen).
    Je informatie is absoluut relevant, zonder meer. Alleen kun je je wel afvragen hoe betrouwbaar Steiner zelf is. Hoe je het ook wendt of keert, feit is wel dat hij zeer veel heeft overgenomen van Helena Blavatsky al noemt hij haar niet als bron. Dus iets is voor mij geen uitgemaakte zaak, omdat Steiner het zelf zegt.
    De grote fout van de meeste antroposofen is dat zij geen idee hebben van wat een bronnenonderzoek is. Door alleen Steiner te lezen en dat voor absoluut waar aan te nemen ben je er niet natuurlijk niet. En Steiner noemt niet zo vaak zijn bronnen, dus waarschijnlijk zegt hij niets over Carus.
    Het lijkt me overigens een kwestie die tamelijk ingewikkeld is om op te lossen. Daarvoor zou je zelf veel archief onderzoek moeten doen. Dat lukt jou en mij denk ik ook niet op zeer korte termijn. Maar goed, ik hoop een keer (binnenkort) dat boek van Zander in handen te krijgen. Die heeft zo’n onderzoek wel gedaan, dus wellicht geeft die uitsluitsel. Wat ik er tot nu toe van heb vernomen is veelbelovend.
    En Alex, voor een serieus onderzoek kun je nooit van een bron uitgaan, al is die bron Rudolf Steiner. Dus ik denk niet dat dit een uitgemaakte zaak is, puur en alleen omdat Steiner het zelf zegt.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 14:52

    En Alex, Steiner zegt de Rozenkruizers? Kun je daar iets meer over vertellen? Wie waren dat? Wanneer waren ze actief en wat hebben ze zoal geschreven of anderszins nagelaten? Als je met zo’n claim komt verwacht ik dat je dat hier goed uit de doeken kunt doen. Dus ik ben benieuwd.
    Als je dat lukt vind ik dat je moet worden voorgedragen voor de Spinoza-prijs! Als je op zoek gaat zul je er zelf wel achter komen waarom. En daar kom je waarschijnlijk al achter op wikipedia niveau.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 15:02

    Als je op zoek gaat naar een mogelijk concreet spoor van de Rozenkruisers zou je binnen Nederland denk ik alleen een kans maken in de Ritman bibliotheek in Amsterdam (zie http://www.ritmanlibrary.nl/ ). Misschien ook nog wel bij de Loge van het Groot Oosten in Den Haag, alleen weet ik niet of deze deftige vrijmetselaarsloge zomaar een antroposofisch onderzoekertje willen binnenlaten, die daar gaat speuren om het gelijk van Rudolf Steiner te bewijzen.
    Als je het echt goed zou willen doen zou je misschien naar Praag moeten. In de nalatenschap van de Hermetisch geïnteresseerde Habsburgse Keizer Rudolf II moet zeker iets terug te vinden zijn. Misschien dus in de zg Alchemistentoren (ben er jaren geleden geweest).
    Mijn voorzichtige voorspelling is overigens dat je zelfs daar geen spoor van bewijs zult vinden. En weet je waarom niet? Omdat de Rozenkruisers waarschijnlijk nooit hebben bestaan. Dus dat Steiner zaken aan de Rozenkruisers zou ontlenen is naar alle waarschijnlijkheid gewoon kletspraat.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 15:19

    Wat de hedendaagse Dan Brown fans nu hebben met de Illuminati en de zg Prieuré de Sion, hadden veel spiritueel geïnteresseerde negentiende eeuwers met de Rozenkruizers. Beide zijn overigens naar alle waarschijnlijkheid gebaseerd op verzinsels en als er een kern van waarheid in zit ging het zeker niet om zulke alwetende en zelfs machtige genootschappen. Dat is er later van gemaakt.
    Wel leuk om te zien hoe er in bepaalde antroposofische kring weer wordt afgegeven op deze oudere genootschappen. De Brug staat vol met scheldkanonnades aan het adres van de vrijmetselarij, de illuminati, de ‘loges’. Toch allemaal gezelschappen die dichter bij de bron staan van wat wellicht de mythe van de Rozenkruisers is geworden. Vanwaar die haat? Mocht er toch iets van waar zijn, staan deze genootschappen er nl wel dicht bij. De antroposofie helaas niet, al was Steiner nog zo helderziend.
    Maar goed, al je met dit soort claims komt moet je anders echt een keer een duik nemen in de Ritmann bibliotheek. Zit hier in Amsterdam op de Bloemgracht. Wellicht vind je wel iets interessants.

  7. Alex,

    Je schrijft: (…) Voor wat betreft de “in dienststelling” van Steiner op het Goethe Archief in Weimar. (…)

    En dan kom je met een brief van Steiner waarin hij agiteert tegen het feit dat erover hem zou geschreven zijn als ware hij als assistent aan het Goethearchief verbonden geweest. Hij betitelt zichzelf daarin als heruitgever van een aantal van de natuurwetenschappelijke banden van het Goethearchief.

    Maar het ging niet over de ‘in dienststelling’, maar wel over het feit of Steiner nu wel of niet opdracht krijgt tot heruitgave van DE natuurwetenschappelijke werken van Goethe.

    Dit schreef je op 01/10/08

    (…) Op 22 jarige leeftijd (!) krijgt Rudolf Steiner, later door een bekend Nederlands wetenschapper als een idioot omschreven, de opdracht tot heruitgave van de natuurwetenschappelijke geschriften van Goethe. (…)

    Ik reageerde op 12/12/08 als volgt:

    (…) Graag feiten. Steiner krijgt die opdracht om de werken van Goethe uit te geven niet, het Goethearchief krijgt die van Groothertogin Sophie von Sachsen. Steiner werd aangenomen door het Goethe-archief als tijdelijk medewerker. Zijn taak was het bewerken van enkele natuurwetenschappelijke geschriften van Goethe. (Rudolf Steiner, Mein lebensgang, Philosophisch-Anthroposophischer Verlag 1925, pag. 101) Originelere uitgave kan je trouwens niet vinden. (…)

    Omdat je dat blijkbaar als een fout bericht ziet, geef ik hieronder weer wat Steiner zelf in zijn autobiografie schrijft. En let op, dat is de laatste bron die van Steiner zelf komt.

    (…) In dieser Zeit (1888) fällt meine erste Reise nach Deutschland. Si eist veranlasst worden dürch die Einladung zur Mitarbeiterschaft an der Weimarer Goethe-Ausgabe, die in Auftrage der Grossherzogin Sophie von Sachsen durch das Goethe Archiv besorgt wurde. (…) Meine Veröffentlichungen zur Goethe-Literatur waren die Veranlassung, dass ich aufgefordert wurde, einen Teil der naturwissenschaftlichen Schriften Goethes für diese ausgabe zu bearbeiten. (…)
    Rudolf Steiner, Mein Lebensgang, Philosophisch-Anthroposophischer verlag 1928, p. 101

    In ieder geval heeft hij meegewerkt aan de heruitgave van de werken van Goethe door het Goethe Archiv.
    Het is voor de racismediscussie van ondergeschikt belang, maar dit soort polemieken toont wel dat Steiners daden soms groter worden geschetst dan ze in werkelijkheid waren.

  8. Om nog even terug te komen over je opmerking over het zg ‘schedelmeten’, ontleend aan Carus. Je moet even goed lezen. Steiner heeft het niet over schedelmeten, maar zijn rasmodel uit Vom Leben der Menschen und der Erde’ is vrijwel een exacte kloon van het model dat Carus toepastye voor zijn theorieën over schedels. Carus heeft het over Nacht-, Tag- und Dämmerungsvölker. Bij hem speelt de invalshoek van de zon een grote rol. Exact hetzelfde zie je bij Steiner terug.
    Ik heb dit overigens niet zelf bedacht. ik ontleen dit aan de Groot (die er wel een degelijke bron voor aanhaalde, maar kijk anders even zelf in zijn noten) en jana Hussmann. Zeker het laatste lijkt mij degelijk genoeg. Anders moeten we even Andreas Lichte vragen of Zander er ook iets over zegt (vermoedelijk van wel). Maar Alex, lees eerst beide artikelen en dan nog een keer Vom leben des Menschen. Ik heb het in mijn artikel overigens aangehaald als ‘volgens… is er een verband met Carus’. Ik presenteer het dus niet als een eigen onderzoeksresultaat. Maar het lijkt mij plausibel.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 15:51

    Wist je trouwens dat Helena Blavatsky zich in het voorwoord van de Geheime Leer zich ook op de Rozenkruizers beroept? Dus zij had ook een lijntje daarmee. Wel opmerkelijk dat Steiner zich hoe dan ook niét op Helena Blavatsky beriep maar wel direct op de Rozenkruizers. Kennelijk hadden zowel Blavatsky als Steiner directe toegang tot deze bronnen. Jammer dat deze bronnen honderd jaar later in het niets zijn opgelost.
    Maar misschien was dit contact slechts telepathisch of anderszisn occult van aard.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 16:03

    Dit zegt Wikipedia over de Rozenkruisers: http://nl.wikipedia.org/wiki/Rozenkruisers

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 16:04

    Er zijn dus wel wat teksten, maar het is maar de vraag hoe je die zou moeten duiden.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 16:14

    Maar goed, Alex, ik zie uit naar Die Mission. Ik ga me nog een keertje op een passage uit de vierde voordracht storten, over de kwestie dat rassen een aangelegenheid uit het verleden zouden zijn. Ik zal de argumenten van Zander, het van Baarda-rapport en Brüll nog een keer meewegen en dan een zo volledig mogelijk verslag doen.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 16:20

    Het beste argument tegen dat Steiner niets aan Blavatsky ziou hebben ontleend is zijn idee van de aarde-evolutie (zoals uiteen gezet in de Akasha-kroniek en Geheimwissenschaft). Ik ben benieuwd in welk ‘authetiek’ Rozenkruisersgeschrift het idee is opgeschreven van het bestaan van achtereenvolgens:

    Hyperborea, Lemurië, Atlantis

    Dit heeft niets, maar dan ook echt helemaal niets, met de Rozenkruisers te maken. Wel alles met Helena Blavatsky.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 16:23

    En de term wortelras (nog door Steiner gebezigd in de originele tekst van de Akasha-kroniek, al is die zelfs in hedendaagse vertalingen weggepoetst). Ook een typische vakterm uit de traditie van de alchemie en het Rozenkruiserdom.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 17:30

    Ramon, ik beloof nog even een kort stuk tekst (tussendoor) te schrijven waarin ik bepaalde cruciale fragmenten van Steiner citeer (alle relevante teksten over of de rasverschillen nu wel of geen rol spelen in de huidige tijd). Ik zal daar dan de argumenten van Brüll, Zander en het van Baarda-rapport tegenover zetten. Wellcht denk ik dan deze kwestie definitief op te lossen (voor zover ik dat nog niet gedaan had). Dus dat komt nog.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 17:31

    Wordt een essay van een of twee a4tjes.

    Floris Schreve zegt:
    01/01/2009 at 18:05

    Het aardige van Dieter Brüll is namelijk dat zijn verhaal, op een opmerking na, helemaal niet over Rudolf Steiner gaat, maar over de critici van Steiner, vl. Zondergeld en van der Tuin. Dat wordt ook door verschillende antroposofen verschrikkelijk belangrijk gevonden, maar daarin wordt een zaak uit het oog verloren: de teksten van Rudolf Steiner zelf. Dat is ook uit het debat hierboven gebleken. kennelijk hecht men meer aan beeldvorming dan aan het materiaal zelf. Is overigens een heel bekend verschijnsel. Ik zou zo een paar beroemde academische polemieken kunnen noemen, waar hetzelfde verschijnsel optreedt. Is ook een vorm van blikvernauwing. Uiteindelijk ontstaat er een enorme polemiek over over secundaire zaken, waarbij het eigenlijk subject naar de achtergrond is verdwenen. Dat is precies wat er in die jaren tachtig polemiek aan de hand was. Wel interessant om dat te observeren. Maar ik zal een poging wagen om ook deze polemiek weer terug te brengen naar hetgeen waar het eigenlijk om ging: de teksten van Steiner zelf. Maar jullie horen op dit gebied nog van me!

  9. Beste Floris, ik denk uiteindelijk dat deze hele dialoog zal uitmonden in het feit dat er mensen die geen geloof hechten aan een groot aantal uitspraken van Rudolf Steiner, omdat ze zelf niet die ervaringen hebben vanwaaruit zijn informatie voortkomt en van daaruit verder niet de moeite zullen nemen om onbevooroordeeld zijn werk fundamenteel en uitgebreid te bestuderen. Bij die groep is ook het hebben van vooroordelen – ontleend uit allerlei ‘bronnenmateriaal’ – een belangrijke factor. Want niet alleen gaan ze er niet van uit dat Steiner wel eens niet de waarheid zou kunnen spreken, op basis van het zelfstandig ontdekt hebben van ‘bronnenmateriaal’ weten ze zelfs zeker dat Steiner minstens ten aanzien van bepaalde onderwerpen niet de waarheid spreekt. Toen ik Steiner leerde kennen, geloofde ik niet dat hij de waarheid sprak,wist ik niet of hij de waarheid sprak en interesseerde het mij bijzonder om te weten of hij de waarheid sprak. Ik ben uitgegaan van “ik weet het niet” en eerlijk gezegd houd ik me daar nog steeds aan. Dus ben ik op weg gegaan om tot een zelfstandig denken te komen en te bezien of ik tot inzichten kon komen aangaande de antroposofie en de zaken waarover de antroposofie spreekt. Ik heb daarbij ook goed geluisterd naar andere wetenschappers waar ik mee te maken had en kreeg door mijn beroepsleven. Het is door jarenlang bezig zijn met deze onderwerpen mijn persoonlijke ervaring geworden te weten dat Steiner de meest gezonde denker is die ik heb leren kennen. Die tot de meest bijzondere inzichten is gekomen waar ik, in mijn persoonlijke leven, meer aan heb dan wat de meeste andere wetenschappers te vertellen hebben. En als voorbeeld van vooringenomenheid het stukje over het werken van Rudolf Steiner aan het Goethe Archief. Ik schrijf slechts dat Steiner de opdracht krijgt tot heruitgave van…… waarbij ik niet eens aangeef van wie. Het lijkt mij heel relevant om de aandacht te vestigen op het feit dat Steiner – op wat voor manier dan ook – als 22 jarige aan het Goethe-archief gaat werken. Hoe relevant is de opmerking van Ramon? Dat hij die opdracht niet krijgt van Sophie von Sachsen maar van het Goethe archief? Die jongen was 22 en werd gevraagd door een van de grootste Goethe wetenschappers in die tijd die de leiding had over de heruitgave van een aantal van Goethes geschriften. Dat was een bijzonder feit. En dan wat daar uit voortgekomen is. En dan gaan we het hebben over het feit dat de daden van Steiner soms groter worden geschetst dan ze in werkelijkheid waren? Heb je dat werk al eens gelezen Ramon? Wat deed jij en schreef jij op 22 jarige leeftijd? Laat ik het dan maar even duidelijk zeggen: ik vind het een enorme, en een grootse prestatie, dat Rudolf Steiner op 22 jarige leeftijd gevraagd werd om zelfstandig de natuurwetenschappelijke werken van Goethe te bewerken en een inleiding te schrijven van dat kaliber. Dus niet alleen het werk, maar vooral al op die leeftijd. Maar ik mag begrijpen uit de reactie van je Ramon, dat dit een vrij normale zaak is, dat er van bosjes jongvolwassenen dit soort feiten te vertellen zijn. Deze polemiek toont aan dat er mensen zijn die feiten selectief waarnemen en feiten selectief waarderen. En daarin zie ik vooral vooringenomenheid.

    Wat ik heb gelezen Floris, is wat ik heb geschreven en dat is dat Steiner opmerkte dat de schedelmeter zijn eigen schedel eens had moeten meten. En door zoiets tijdens een voordracht over een schedelmetende wetenschapper te zeggen wordt er wel iets duidelijk gemaakt over dit soort praktijken. Als Steiner het zelf niet over het schedelmeten heeft gehad dan hoeft dat aspect op dit forum ook niet te worden gebruikt. Dan ontstaat er wel een heel bijzonder verbinding die niet door Steiner wordt gelegd. Zijn tekening lijkt op die van Carus vroeger, en Carus deed aan schedelmeten, wat later in de geschiedenis nog eens is opgepakt en zo hebben we weer een bijzondere link door criticaster gelegd om hun verhaal over Steiner te onderbouwen. Ik hecht weinig waarde aan dit soort verbanden. Is het verhaal van Steiner zelf niet voldoende? Het wordt hier niet gedaan, – bij sommige ‘bronnen’ soms wel, maar zoiets zou kunnen uitlopen door iemand ergens van te beschuldigen omdat hij op die en die dag een kopje heeft gedronken met die en die persoon van zeer twijfelachtig allure.

    Het lijkt me overigens heel vanzelfsprekend dat Blavatsky het ook over de Rozenkruizers heeft gehad. Franz Hartmann – de Theosoof waar Steiner het over heeft – heeft in Duitsland ook de Orde van het Esoterische Rozenkruis opgericht. Steiner heeft niets ‘overgenomen’ van Blavatsky. Zij putten uit dezelfde bron. Maar eigenlijk is dat geen goede omschrijving. Blavatsky verkreeg haar kennis door openbaring via haar mediumschap. Een medium is iemand waardoorheen de openbaring kan spreken doordat het medium zelf op een bepaald zielegebied op dat moment in ‘slaap’ is. Je kunt daardoor eigenlijk bij Blavatsky niet spreken van een aktief putten. Rudolf Steiner heeft zelf de Rozenkruizersstap gezet, de ontwikkeling doorgemaakt zoals die bij de ingewijdenen van de Rozenkruizers bekend was en overgedragen. Dat betekent dat de kennis die hij heeft opgedaan is opgedaan met vol bewustzijn door een bovenzintuiglijk schouwen waartoe hij door zijn ontwikkelingsweg in staat was. Ik zie wel Floris, dat je, hoe jij het ook wendt of keert, vast blijft houden aan jouw overtuiging, op basis van jouw bronnenonderzoek, dat Steiner zeer veel heeft overgenomen van Blavatsky, maar in wezen zeg je dus dat je Steiner niet gelooft. Nou Floris ik wend het keer op en ik geloof Steiner als hij het heeft over het verschil tussen hem en de theosofie. Dat zou ik ook kunnen bewijzen door uitspraken van Steiner naast die van Blavatsky te leggen. Maar dat zou veel te veel werk zijn, daar begin ik niet aan. Als je de antroposofie leest dan kom je de verschillen steeds weer tegen.
    Het is overigens voor mij geen uitgemaakte zaak dat ik iets aanneem simpelweg omdat Steiner dat zegt. Ik neem het pas aan als ik er zelf mee aan het werk heb kunnen gaan en met mijn denken heb kunnen begrijpen en het heb kunnen plaatsen in mijn wereld van begrippen en voorstellingen. Zo ga ik ook met andere kennis om. Alleen daar maak ik heel vaak mee dat de kennis heel erg theoretisch gespecialiseerd is en vaak grote gaten vertoont en met zichzelf in tegenspraak is. Steiner noemt overigens steeds weer zijn bronnen,En daar put hij met grote dynamiek uit. Twee van de belangrijkste daarvan zijn de materiele en de geestelijke wereld.

    Wat zegt Steiner over de Rozenkruizers? Ja, Floris, dat zou je eigenlijk moeten weten. Daar heeft Steiner het bepaald over gehad. GA 130 , ‘Das Esoterische Christentum und die Geistige Führung der Menschheit. Er is bovendien een interessante samenvatting en bewerking van de hand van Paul Regenstreif van Verlag Die Kommenden over Christian Rosenkreutz. Wat zegt Rudolf Steiner over Christian Rosenkreutz? “ Wir erkennen Christian Rosenkreutz am besten, wenn wir uns so recht in seine Individualität vertiefen und uns bewust werden, dass der Geist dieses Christian Rosenkreutz fort und fort besteht; und je mehr wir uns diesem grossen Geist nähern, desto mehr Kraft wird uns zukommen. Von dem Ätherleib dieses grossen Führer, der immer und immer da sein wird, können wir viel Kraft und Beistand erhoffen, wenn wir diesen grossen Führer um Hilfe bitten.”
    In een voordracht in Neuchâtel 27 september 1911 beschrijft Steiner dat de esoterische oorsprong van de rozenkruizersstroming valt in 1300. De exoterische oorsprong in 1400 in de persoon van Christian Rosenkeutz.
    Maar wat nog veel belangrijker is is dat de antroposofische ontwikkelingsweg mede een rozenkruizersweg is, de weg van de geesteswetenschap. Dus wil je wat over de rozenruizers weten lees dan de voordrachten die Rudolf Steiner daar over heeft gehouden. Ik ga er vooralsnog van uit dat je er weinig geloof aan zult hechten omdat het voor jou ook ’tastbaar’ moet zijn en door bronnen ondersteunt, maar het is op zijn minst goed om er kennis van te nemen wil je een beter begrip krijgen van de antroposofie.

    Maar nogmaals; uiteindelijk zal het er op uit draaien dat het een kwestie is van wel of niet geloof hechten aan de uitspraken van Rudolf Steiner. Ik heb ook sterk de indruk dat het aan de orde brengen van racisme bij Steiner daar ook mee te maken heeft. Want feitelijk kun je zien dat het intellectuele deel van de westerse beschaving hier en daar, verwarmt achter de computer, zich wat met een polemiek bezig houdt over vermeend racisme, in wezen een salondebat over ideeën, terwijl er verder niemand op de wereld, geen indiaan, geen zwarte medelander, geen inuit of aboriginal, geen maleisier of europeaan zich op een of ander wijze in zijn zijn benadeelt voelt door de antroposofie. Integendeel kan ik zelfs zeggen, gezien de initiatieven die er vanuit antroposofische zijde in een aantal werkgebieden worden ontplooit.

  10. Alex,

    Ben ik nu al vooringenomen omdat ik uit Steiners biografie citeer om de juistheid van Steiners levenswandel te duiden?

    Als die 22-jarige jongen inderdaad de ‘echte’ uitgever van het werk van Goethe zou zijn geweest, zou ik dat redelijk indrukwekkend hebben gevonden. Steiner bleek echter een van de vele medewerkers. Dat is op zich niet zo bijzonder, zelfs als hij nog maar 22 was.
    Ik zie de relevantie niet met wat ik heb gedaan of geschreven op mijn 22? Ik denk dat zulke vergelijkingen niet te maken zijn, omdat vanuit mijn gezichtspunt ik op mijn 20ste al meer bereikt had dan Steiner in heel zijn leven. Ik ga me dus zeker niet aan hem meten.
    En misschien vind je het vreemd, maar er zijn inderdaad bosjes jongelui die op wetenschappelijk, politiek of kunstgebied iets gelijkaardigs doen zoals wat Steiner op zijn 22 deed, namelijk teksten turven en daar een verslag over schrijven.

    In het Rudolf Steiner Archiv weet men dat blijkbaar zo te duiden dat ik er vrede mee kan nemen.

    (…) Rudolf Steiner went to Weimar to edit the scientific writings of Goethe for the Kürschner edition of the “German National Literature.” Along with sorting and arranging Goethe’s works, Steiner wrote introductions and commentaries that have been collected and published in English translation under the titles Goethe the Scientist or Goethean Science. (…)
    http://www.rsarchive.org/Books/GA001/index.php

    Om maar weer te geven over welk kaliber we het hebben: Steiner schreef introducties en commentaren.

    Maar het blijft natuurlijk randinformatie.

    Groet
    Ramon

  11. Alex, dit is weer een heleboel. Maar er gaat ook een heleboel van mij komen. Dat is af en zal ik hier zo plaatsen. Maar het meeste wat je hierboven zegt heeft te maken met persoonlijk geloof. Vab ‘Wil je iets weten over de rozenkruizers, lees Steiner’. Straks wordt het ook nog: ‘Wil je iets weten van de Indianen, lees Steiner’.
    En om een verwijzing naar de geestelijke wereld een bronvermelding te noemen, ik ben er niet echt van onder de indruk. En dat er verschillen zijn tussen de theosofie en de antroposofie, zeker, maar er zijn ook grote overeenkomsten (is ook helemaal niet zo gek, want Steiner kende het werk van Blavatsky goed). En die verhalen van dat Blavatsky het materiaal slechts kreeg doorgesluisd van gene zijde en het opschreef, terwijl het Steiner was die het werkelijk begreep, neem me niet kwalijk, maar dat lijkt mij puur sektarisme. Ik snap ook wel dat het niet leuk is dat Blavatsky eerder is gekomen met dioe verhalen over Atlantis en Lemurië (dus het heeft er idd alle schijn van dat Steiner dit gewoon heeft overgenomen, met wat eigen inbreng, vandaar die grote ‘verschillen’). Ik heb inmiddels redelijk wat van Steiner gelezen en zo goedgelovig kan ik niet meer zijn. Dit verhaal over Steiner en Blavatsky is me in het verleden vaak genoeg verteld, maar sorry, wat mij betreft een doekje voor het bleoden. Overigens moet ik zeggen dat theosofen van nu in regel veel minder dogmatisch en rigide zijn dan antroposofen. Zijn mensen die soms niog zelf nadenken. Dat kun je van de meerderheid van de antroposofen niet zeggen. Dus hoezo die verhalen dat Blavatsky slechts een medium was en Steiner slechts de grote denker. Zelfstandig denken is iets waar vele antroposofen grote moeite mee hebben, ik spreek uit persoonlijke ervaring en ik zie het ook weer hier in de discssie.
    En als ik kennis van de Rozenkruisers wil hebben dan heb ik liever controleerbare informatie en geen openbaringen vanuit de geestelijke wereld, van een man die beweerde alles te kunnen verklaren. Zo goedgelovig ben ik helaas niet. Maar goed, als men het ok vindt komt hier mijn beschouwing over het unsere Zeit uit Die Mission einzelner Volksseelen. Mee eens? Het zal waarschijnlijk ook nog als een los artikel op mijn blog verschijnen, maar daar plaats iik nog wel een linkje naar.

  12. En ik zeg niet dat Steiner voor schedelmeten was. Het is alleen opvallend dat hij precies dezelfde ideeën als Carus had (die dus wel van het schedelmeten was). En laat het nu net zo zijn dat er een exemplaar van het Denkschrift van Carus in het Goethe-archief lag. Verder een heel obscuur en helemaal niet zo bekend schotschrift. Alleen is het in dit geval vrijwel zeker dat Steiner het in handen heeft gehad. En de gelijkenissen met het idee van dag-, nacht- en schermeringsrassen is wel opvallend.

  13. Hier komt weer een stevig inhoudelijk bericht, de eerste van het nieuwe jaar. Alex, nu je bezig bent met ‘Die Mission einzelner Volksseelen’, dit bevat waarschijnlijk ook cruciale informatie voor jou. Verder staan hier nog wat teksten van Dieter Brüll, de van Baarda-commissie, de Brug en Helmut Zander in verwerkt. Het is weer een artikeltje van zeven a4tjes geworden, maar er staat wel belangrijke info in:

    Lemurien oder in Unsere Zeit??

    Over toen de Indianen decadent aan het ‘verknöcheren’ waren, terwijl de Europeanen, oftewel de vertegenwoordigers van het Arische vijfde wortelras, er foto’s van namen

    Periodisering rasverschillen in Steiners uitlatingen

    In de discussie over de uitspraken van Rudolf Steiner wat betreft ‘verschillen tussen rassen’ is er een argument dat telkens wordt gebezigd door antroposofen. Dat is dat Steiner over een situatie zou spreken uit een ver verleden en dat de rasverschillen tegenwoordig geen rol van betekenis meer spelen. Ook zouden de verschillende betekenissen van het woord ‘ras’ in Steiners werk debet zijn aan de verschillende misverstanden (het theosofische ‘wortel- en onderras’ versus het gewone mensenras). Daarom lijkt het mij nuttig om een aantal uitspraken van Rudolf Steiner nauwkeurig te lezen en deze af te wegen tegen wat er door antroposofen ( Dieter Brüll, Hans Peter van Manen, de Brug en het van Baarda-rapport) en door critici (in dit geval Helmut Zander) over gezegd is.

    Uitlatingen van Steiner uit Die Mission einzelner Volksseelen

    Allereerst de uitspraken die verwijzen naar een bepaalde periode of fase in de Aarde-evolutie. Het gaat hier vooralsnog om uitspraken uit de vierde voordracht.

    Uit de vierde voordracht op p. 76-78 (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib ) :
    ‘Aus dem, was ich jetzt gesagt habe, werden Sie erkennen, in welchem Zeiträume der Evolution es erst einen Sinn hat, von dem Rassenbegriff zu sprechen. Es hat keinen Sinn – im eigentlichen Sinne des Wortes -, vor der lemurischen Zeit von einem Rassenbegriff zu sprechen, denn in dieser Zeit steigt der Mensch erst auf die Erde herab. Vorher war er im Umkreis der Erde; dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt. Das alles werden wir noch später sehen. Wir müssen uns jetzt nur hüten, die Welt so zu betrachten, als ob die Evolution nur wie ein Rad wäre, das anfangs- und endlos um sich herumrollte; die Vorstellung von dem rollenden Rad, die in mancher mystischen Weltanschauung so breit ausgeführt wird, bringt eine furchtbare Verwirrung in den Begriff der eigentlichen Menschheitsevolution. Wenn man sich den Vorgang so vorstellt, daß sich alles sozusagen wie um ein bleibendes Zentrum herum bewegt, wobei es in soundsoviele Rassen gegliedert ist, dann hat man eigentlich keinen Begriff davon, daß alles sich in Entwickelung befindet, und daß auch die Rassen sich entwickeln. Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein. Sie wiederholen sich nicht etwa immer in der gleichen Art, wie es bei Sinnett falsch im «Esoterischen Buddhismus» dargestellt wird. In der alten lemurischen Zeit müssen wir das Aufgehen der Rassenmerkmale, der Rasseneigentümlichkeiten suchen; wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können. Wenn wir uns diese Entwickelung aber so vorstellen, als ob sie immer nur gleichmäßig so fortrollte, dann haben wir nur eine Art Mühlrad im Kopfe, sind aber weit entfernt von dem Verständnisse dessen, was in der Welt wirklich vor sich geht.
    Wir sehen also, wie die Rassenentwickelung erst beginnt in der lemurischen Zeit durch das Hineinwirken der abnormen Geister der Form. Da lassen diese Geister die Kräfte unseres Erdenplaneten eingreifen an dem Orte, wo der Mensch seine erste Lebenszeit zu verbringen hat, und das überträgt sich in gewisser Weise auch wieder auf das spätere Leben, weil der Mensch ein Gedächtnis hat, durch das er sich erinnert an die eigentlich abnormerweise vor dem einundzwanzigsten Jahre auf der Erde zugebrachte Zeit auch in dem späteren Leben. Der Mensch würde ein ganz anderes Wesen sein, wenn nur die normalen Geister der Form wirkten. Durch die abnormen Geister der Form ist der Mensch abhängig von dem Punkte der Erde, auf dem er lebt. Die Abweichung von den Gesetzen der normalen Geister der Form ist auf die eben geschilderte Weise entstanden, so daß bedeutsam wurde für den Menschen der Punkt der Erde, auf dem er in einer bestimmten Verkörperung lebt.
    Wir werden diese Verhältnisse noch genauer begreifen durch die folgende Betrachtung. Da können wir in gewisser Weise angeben, wie der Untergrund, der Bodengrund, sein Wesen nach oben strahlt und die menschliche Organisation durchdringt, so daß der Mensch abhängig wird von diesem Erdenuntergrund. In dieser Beziehung können wir also bestimmte Punkte der Erde angeben, die mit der menschlichen Wesenheit entwickelungs-geschichtlich zusammenhängen. Wir werden auf diese Verhältnisse noch genauer eingehen. Ich will sie jetzt in abstracto charakterisieren’ (p. 78-79).
    Ik haal er nog eentje uit. Het gaat hier om een tekst die essentieel is:

    ‘Wir sehen also, wie die Rassenentwickelung erst beginnt in der lemurischen Zeit durch das Hineinwirken der abnormen Geister der Form. Da lassen diese Geister die Kräfte unseres Erdenplaneten eingreifen an dem Orte, wo der Mensch seine erste Lebenszeit zu verbringen hat, und das überträgt sich in gewisser Weise auch wieder auf das spätere Leben, weil der Mensch ein Gedächtnis hat, durch das er sich erinnert an die eigentlich abnormerweise vor dem einundzwanzigsten Jahre auf der Erde zugebrachte Zeit auch in dem späteren Leben’.

    Steiner beschrijft hier dus de werking van de abnormale geesten van de vorm, die de mens van de normale ontwikkeling doen ‘afwijken’. Dit is al eerder aan de orde geweest, het gaat hier om in welke periode dit plaats vond. Laten we vaststellen dat het begin van dit proces plaatsvond gedurende de Lemurische tijd. Heel lang geleden dus, toen er nog niet eens van de mens in zijn huidige materiële vorm gesproken kon worden. Maar wanneer wordt deze ontwikkeling afgesloten? Steiner: ‘…dann kam er auf die Erde, und es vererbten sich die Rassenmerkmale in der atlantischen Zeit und bis herein in unsere nachatlantische Epoche. Wir werden sehen, wie in unserer Zeit die Volksmerkmale das sind, was die Rassencharaktere wieder auseinander bringt, was sie wieder auszulöschen beginnt’.
    De werkzaamheid van de abnormale geesten van de vorm begon dus tijdens de Lemurische tijd. Tijdens de Atlantische tijd werden deze eigenschappen via de erfelijkheid voortgezet tot en met de huidige periode. Pas vanaf nu zal het volkskarakter het rassenkarakter vervangen. Nu is Lemurië alweer een tijdje terug, dus we mogen aannemen dat de mens vele millennia was in de greep was van de abnormale geesten van de vorm en dat dit nu aan het veranderen is. Eigenlijk is hiermee alles al gezegd, maar laten we toch nog wat verder kijken. Er komt nog veel interessants.
    Iets verderop (p. 80):
    Da haben Sie zum Beispiel (siehe Figur: http://florisschreve.web-log.nl/.shared/image.html) einen Punkt, der im Innern von Afrika liegt. An diesem Punkte wirken gleichsam von der Erde ausstrahlend alle diejenigen Kräfte, welche den Menschen namentlich während seiner ersten Kindheitszeit ergreifen können. Später wird der Einfluß solcher Kräfte auf den Menschen geringer; er ist dann diesen Kräften weniger ausgesetzt, aber sie prägen sich ihm mit dem, was aus ihnen kommt, doch in der stärksten Weise auf. So also wirkt jener Punkt auf der Erde, auf dem der Mensch lebt, am allerstärksten in der ersten Kindheitszeit und bestimmt dadurch diejenigen Menschen, die ganz abhängig sind von diesen Kräften, ihr ganzes Leben hindurch so, daß jener Punkt ihnen die ersten Kindheitsmerkmale bleibend aufprägt. Das ist ungefähr eine Charakteristik aller derjenigen Menschen – in bezug auf ihren Rassencharakter -, die sozusagen um diesen Erdenpunkt herum die bestimmenden Kräfte aus der Erde heraus erhalten. Das, was wir schwarze Rasse nennen, ist im wesentlichen durch diese Eigenschaften bedingt.
    Wenn Sie nun weiter nach Asien hinübergehen, da haben Sie einen Punkt auf der Erdoberfläche, wo die späteren Jugendmerkmale dem Menschen aus den Erdenkräften heraus bleibend aufgedrückt werden, wo das, was die besonderen Eigenschaften des späteren Jugendzeitalters sind, aus der Erdenwesenheit heraus auf den Menschen übertragen wird und ihm den Rassencharakter gibt. Die hier in Betracht kommenden Rassen sind die gelben und bräunlichen Rassen unserer Zeit.
    Wenn wir dann weiter von Osten nach Westen gehen, so finden wir einen Punkt, der von Asien her gegen Europa zu liegt und der die spätesten Merkmale, diejenigen Merkmale, welche gerade in dem späteren, auf die erste Jugendzeit folgenden Lebensalter dem Menschen zukommen, dem Menschen bleibend aufdrückt, den Punkt, wo der Mensch nicht schon in der Kindheit von den Erdenkräften ergriffen wird, sondern dann, wenn die Jugend in das spätere Lebensalter übergeht.
    In dieser Art wird der Mensch von den Kräften ergriffen, die von der Erde aus bestimmend für ihn sind, so daß wir, wenn wir diese einzelnen Punkte ins Auge fassen, eine merkwürdig verlaufende Linie erhalten. Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse. (p. 79-80)
    Ik heb dit laatste stukje al vele malen besproken. Laten we het nog een keer samenvatten. Er zijn op een gegeven moment (wellicht in de Lemurische tijd) vier punten op aarde ontstaan, waar de abnormale geesten van de vorm werkzaam zijn. Toen was de aard van de mens overigens nog niet zo stoffelijk als nu, dat kwam pas aan het eind van de Atlantische tijd. Dus de periode dat deze abnormale geesten van de vorm werkzaam konden zijn op de fysionomie van de mens is vanaf het eind van de Atlantische tijd. Toen zijn de mensen weliswaar ook losgekomen van de plaats van hun ontstaan en werden deze kenmerken voortgezet in de erfelijkheid. Maar het een sluit het andere niet uit. De krachten van de abnormale geesten zijn actief ‘auch in unsere Zeit’. Kortom de plaatsen op aarde waar de abnormale geesten van de vorm werkzaam zijn geven deze kenmerken mee aan de rassen die daar ontstaan, die deze eigenschappen verder met zich meedragen in de erfelijkheid. Alleen zijn is de kracht van die punten wel afgenomen (zullen we zo zien), maar geen nood, de erfelijkheid zet deze eigenschappen voort. Steiner zegt weliswaar: ‘Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein’, maar zover zijn we nog niet. Wanneer zijn we dan wel zover? Steiner zegt het: wir müssen dann deren Sich-Fortpflanzen bis in unsere Zeit verfolgen, müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’.
    We hebben het over de zesde of de zevende cultuurperiode, waarin er niet meer kan worden gesproken van ‘ras’. Dat is dus in de toekomst. Wij bevinden ons immers in de vijfde cultuurperiode. Hier het schema uit de Brug, om dit nog eens te verduidelijken:
    5de tijdvak: Na-Atlantis de zeven gemeenten uit de Apokalyps
    1) Oud-Indische cultuurperiode = Efeze
    2) Oud-Perzische cultuurperiode = Smyrna
    3) Egyptisch-Babylonische cultuurperiode = Pergamum
    4) Grieks-Romeinse cultuurperiode= Tyatira
    5) Huidige cultuurperiode = Sardes
    6) Russische cultuurperiode = Philadelphia
    7) Amerikaanse cultuurperiode = Laodicea
    grote oorlog van allen tegen allen
    Dus in onze tijd ongeveer (gedurende deze cultuurperiode, of zelfs aan het eind van deze cultuurperiode) worden de verschillen tussen rassen opgeheven. We zullen hier later nog een belangrijke aanwijzing van Steiner krijgen, zoniet uitsluitsel.
    Dus gedurende de toekomstige Russische en Amerikaanse cultuurperiode, net voordat er een soort doomsday optreedt, worden de rasverschillen overwonnen en kan er niet meer van het begrip ‘ras’ gesproken worden.
    Laten we kijken wat Steiner verder zegt:
    ‘Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden.
    Zie hier de verklaring. ‘In onze tijd wordt het raskarakter langzaam overwonnen’. Nu dus zo’n beetje. Wel jammer voor de indianen, want voor hen is het net te laat. En dat gebeurde in de negentiende eeuw, middels een ‘Linie in unsere Zeit’, oftewel ‘eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus’ . In de tweede zin daarvoor staat immers: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’. In de zesde voordracht is Steiner overigens nog veel explicieter, daar gaat het zelfs over ontmoetingen tussen indianen en Europeanen, waarbij hij ook nog vermeldt dat het in de ‘neunzehnten Jahrhundert’ was. Ook komen er foto’s ter sprake, waarop de neergang van het Indiaanse ras goed zichtbaar zou zijn. Foto’s bewijzen niet altijd iets, maar deze keer wel, want die foto’s konden niet zijn gemaakt ver voor de negentiende eeuw, laat staan in Lemurië. Kortom, hoogst actueel allemaal, zeker in 1910.
    Het is wel aardig om tussentijds te kijken wat het van Baarda-rapport vermeldt. Het bovenstaande proces wordt daar als volgt beschreven: ‘Als we Steiners geesteswetenschappelijk onderzoek serieus moeten nemen, zijn de hierna volgende ‘ontwikkelingshistorische’ kenmerken van de verschillende rassen, dat wil zeggen de leeftijdskenmerken, geen subjectieve conclusies maar objectieve bovenzintuiglijke wetmatigheden. Met andere woorden, voor Steiner waren dit geen vermeende karaktereigenschappen van rassen, maar bovenzinnelijke feiten. De aardse krachten, die de eigenschappen bepaalden, waren voor hem geen theorie, zij werden door hem reëel waargenomen. Voor iemand die deze krachten niet bovenzinnelijk kan waarnemen, kunnen het hooguit veronderstellingen en werkhypothesen zijn. In de hierna volgende uitspraken over leeftijdskenmerken van verschillende rassen wordt dus in wezen geen uiterlijke beschrijving van die rassen gegeven, maar worden de krachten gekarakteriseerd die aan de vorming van die rassen ten grondslag lagen. In de ontstaanstijd waren die krachten allesbepalend, in onze tijd worden ze teruggedrongen door de overheersende invloeden van cultuur en individualiteit. Zoals uit citaat 96 blijkt werkten de leeftijdskenmerkende krachten vanuit de aarde tijdens het laatste deel van Lemurië en het eerste deel van Atlantis. Daarna werden deze eigenschappen door de erfelijkheid doorgegeven’ (p. 364-365).
    Vervolgens wordt het laatste deel van de bovenstaande tekst weergeven, van ‘Da haben Sie zum Beispiel…’ tot het eind. Dan vermeldt het van Baarda-rapport:
    ‘NB Het is niet helemaal duidelijk wat Steiner bedoelde met de zin ‘Diese Linie besteht auch für unsere Zeit’. Het lijkt erop dat rasscheppende krachten door middel van leeftijdskenmerken tot in onze tijd doorwerken. Dat is echter in tegenspraak met wat er in citaat 96 gezegd is over het tijdperk waarin deze krachten werkzaam waren. Wat ook bedoeld kan zijn is, dat jeugd- en ouderdomskrachten in het algemeen langs deze lijn op aarde verdeeld zijn, wat in overeenstemming is met citaat 104. (van Baarda rapport p. 366)’.
    Nu het volgende. De laatste optie is zeker niet waar, want dan zouden bijvoorbeeld alle Amerikanen, ook in onze tijd, geassocieerd moeten worden met de ouderdom. Heb ik zelfs in mijn eerste artikel geopperd, maar dat is niet waarschijnlijk. De ‘ouderdomsbeschrijvingen’ gaan echt over de stervende indianen, niet over hedendaagse Anglo, hispanic of Afro-Amerikanen.
    Maar laten we eens goed kijken. Is dit echt in tegenspraak met citaat 96 (hiervoor al langsgekomen, maar nu naar indeling commissie van Baarda)? Ik zal hier citaat 96 volledig weergeven:
    ‘Nun erlangt der Mensch während dieser Zeit – die also im Grunde genommen unter der Herrschaft der abnormen Geister der Form steht – auch die Möglichkeit, die Fähigkeit, seinesgleichen hervorzubringen. Auch diese Fähigkeit wird während der Zeit erworben, in welcher der Mensch gar nicht rein von den normalen Geistern der Form dirigiert wird. Dadurch ist die Möglichkeit gegeben, daß der Mensch nicht nur in der geschilderten Weise abhängig wird von dem Orte, auf dem er geboren ist, sondern daß die Eigenschaften, die er dadurch erhält, auch auf seine Nachkommen vererbt werden können, daß also die Rassenzusammengehörigkeit nicht nur sich ausspricht in den Einflüssen des Wohnplatzes, sondern auch in dem, was durch die Rasse vererbt ist. Darin haben Sie die Erklärung dafür, warum die Rasse dasjenige ist, was vererbbar ist, und wir werden verstehen, was die Geisteswissenschaft zeigt: daß nur in der Vergangenheit die Rassenmerkmale durch den Ort hervorgebracht sind, an dem die Menschen geboren wurden. Das war in der letzten lemurischen und in der ersten atlantischen Zeit der Fall, als der Mensch direkt von der irdischen Umgebung abhängig war. In späterer Zeit beginnt die Rasse den Charakter zu haben, daß sie an die Vererbung gebunden ist und nicht mehr an den Ort. So sehen wir in der Rasse etwas, was ursprünglich an einen bestimmten Ort der Erde gebunden war und das sich dann in der Menschheit durch die Vererbung fortpflanzte, aber vom Orte immer unabhängiger wurde’ (p. 77, van Baarda rapport, p. 263)
    De commissie sluit hier gelijktijdigheid uit. De krachten van de abnormale geesten van de vorm hebben deze rassen doen ontstaan, maar zijn nog niet uitgewerkt, al zijn de eigenschappen doorgegeven in de erfelijkheid. In onze tijd is de laatste factor het meest dominant, want de mens is ‘onafhankelijker geworden van plaats’, al is ‘Diese Linie’ nog alleszins relevant voor de indianen, zoals we zullen zien. Die zitten nog vast aan het krachtpunt in Amerika, waar de werking van de ouderdom vanuit gaat. ‘Es wird almählig überwunden’, zegt Steiner verder over de werking van het ‘ras’. Pas in de zesde en zevende cultuurperiode behoort ook deze werking tot het verleden. Kortom, in de toekomst, niet in ‘unsere Zeit’. Steiner spreekt zichzelf dus allerminst tegen, wellicht ten nadele van de meeste van zijn verdedigers. Want laten we eens kijken wat die te berde brengen:
    De Brug: ‘Als Steiner over rassen spreekt, dan is het belangrijk om niet uit het oog te verliezen, dat hij het altijd enkel over tijdperken uit een zeer ver verleden heeft, toen de mens wat betreft lichamelijke, ziele- en geestelijke ontwikkeling nog maar pas aan het begin stond. In het bijzonder spreekt hij over de “atlantische tijd” waar de mensen nog volledig in grotere rasverbanden ingebed waren. Het zijn vooral vier rassen waar Steiner over spreekt: Het Afrikaans-Ethiopisch ras, het Aziatisch-Mongools ras, het oeramerikaans-Indiaans ras en het Kaukasisch-Europese ras. Bij het karakteriseren van die rassen gebruikte hij voor het zwarte ras dikwijls het woord “negers” en voor het blanke ras “ariërs”, iets wat toentertijd de gewoonte was. Volgens Steiner drukt zich in ieder ras een bepaalde leeftijdsperiode van de mens resp. de mensheid uit. Zo zegt hij van het zwarte ras dat de mensen hier de elementen van het kind-zijn sterker weerhouden hebben, wat men bvb. kan zien in de beweeglijkheid en de wakkerheid van de ledematen. Het Aziatisch ras heeft vooral de kracht van de jeugd uitgedrukt. In de jeugd versterken ademhaling en bloedcirculatie. Bij de Aziaten is volgens Steiner een grote wakkerheid in de ademhaling en in de ritmische bloedcirculatie vast te stellen. Een naklank van dit fenomeen kan men nog aantreffen in de sterke neiging tot yoga, een ademhalingsmeditatie. Bij het Kaukasisch-Europese blanke ras spreekt Steiner van een bijzondere wakkerheid van het denken, van de koporganisatie. Hij trekt een parallel met de volwassenenleeftijd, waar de verbinding tot de wereld van de mythen verbroken is ten gunste van het logisch denken. Tenslotte wordt het oeramerikaans-Indiaanse ras beschreven als het ras dat vooral de wijsheidskrachten en de kracht van de terugblikkende herinnering ontplooide. De Indiaanse bevolking werd gekenmerkt door een sterke innerlijkheid en een diepe verbondenheid met de natuurgeest’ (http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b14rac.htm).
    Los van dat dit weer een vreselijk racistisch verhaal is, de Brug meer dan waardig (het blanke ras dat in verband wordt gebracht met ‘een bijzondere wakkerheid van het denken, van de koporganisatie’, terwijl het zwarte ras ‘dat de mensen hier de elementen van het kind-zijn sterker weerhouden hebben, wat men bvb. kan zien in de beweeglijkheid en de wakkerheid van de ledematen’. Hoe bedenk je zoiets? Leg dat maar eens uit aan de boze politiek correcte en anti-racistische Ahrimanische buitenwereld!) klopt het verhaal op een belangrijk punt niet. En dat is dat Steiner het over een ver verleden heeft. Steiner zegt in de vierde voordracht namelijk expliciet van niet.
    De samenvatting die Hans Peter van Manen geeft is dus wel weer correct, zij het niet compleet (de indianen zullen het vreugdevolle slot, waarvan van Manen gewag maakt, niet meer meemaken): 1. Door een samenspel van storende bovenzinnelijke invloeden en aardse krachtwerkingen zijn er in het verleden vijf rassen ontstaan. 2. Door de erfelijkheid zijn de raskenmerken voortgeplant en tegelijk losgekomen van de plaats van ontstaan. 3. Binnen enkele duizenden jaren zullen rasverschillen gaan verdwijnen en hun betekenis verliezen. 4. De ontwikkeling van de volkeren en culturen, die sterk vanuit Europa geïmpulseerd is, is een belangrijke eerste stoot tot de doorbreking van de verstarring in rassen. 5. De tijdelijke verdeling van mensen in rassen is niet los te zien van de reïncarnatiegedachte’ (‘Antroposofie ter discussie’, p. 54).
    Laten we ook nog een keer naar Brüll kijken. Een van de zeldzame keren dat Brüll het (terloops) echt over Steiner zelf heeft (hij heeft het veel te druk met Zondergeld, Immelman en von Gleich): ‘Omdat de duvel met Zondergeld speelt, heeft hij precies de verkeerde ‘racist’ te pakken. Zeker, hij werkte Steiners ‘rassenleer’ uit voor de voor-Christelijke tijd (daarna hebben in de zienswijze van Steiner rassenverschillen hun betekenis verloren)’.
    Ook professor Brüll slaat hier de plank mis. In dit geval zelfs overduidelijk, dat kan iedereen hier nu wel zien. Wat hebben die ortho-sofen dan toch zo met Brüll, terwijl ze het van Baarda-rapport afwijzen? Want het van Baarda-rapport kijkt tenminste nog serieus naar wat Steiner nu echt gezegd heeft en zelfs dat doet Brüll niet eens. Maar ook dat lijkt me niet afdoende. Het spijt mij erg, maar dan kom ik toch op Helmut Zander, die het zo verwoordt (aangeleverd door Andreas Lichte):
    ‘3.Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.
    Vervelend voor de van Baarda Commissie, de Brug en Dieter Brüll (alhoewel de laatste het gewoon mededeelt, zonder een argument of bronverwijzing naar Steiner zelf), maar Zander geeft hier de juiste voorstelling van zaken. Pas over negenduizend jaar dus, want inderdaad pas in de zesde of zevende cultuurperiode. We hebben het hierboven al zien langs komen. Ben benieuwd of er dan nog antroposofen zijn om dat te registreren. Dit is wat er in de vierde voordracht staat en ook in de zesde, wanneer Steiner het heeft over de indianen in de negentiende eeuw. Kortom, dat ‘unsere Zeit’ is doorslaggevend, al zegt de van Baarda-commissie dat het ‘niet helemaal duidelijk is wat Steiner bedoelde’. Steiner was juist heel duidelijk, dat laat ook Zander zien. En hij spreekt zichzelf ook niet tegen, zoals de noodgreep van het van Baarda-rapport suggereert. Daarvoor had Steiner zijn zaakjes echt wel goed voor elkaar, dus dat zou hij niet zo snel doen, al helemaal niet binnen een voordracht! Wat dat betreft was hij minder slordig dan vele van zijn navolgers. Velen van hen zijn ook niet zo consequent, zie de verschillende bespiegelingen over Wounded Knee. Of heeft zich dat ook in Lemurië afgespeeld? Er is al zoveel onzin over die gebeurtenis gedebiteerd dat dit er ook nog wel bij kan. Kortom, het argument dat de rassenkwestie over een ver verleden zou gaan lijkt me nu echt wel van tafel geveegd. Nog eenmaal de cruciale passage over de Indianen uit de zesde voordracht:
    ‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’ (p. 122).
    Er staat ‘neunzehnten Jahrhundert’. En er zijn ook nog foto’s van gemaakt! Ik vrees dat de zaak beklonken is.

  14. Beste mensen, ik haak af. Dit is geen open dialoog van mensen die vanuit een gezond “ik weet het allemaal zo precies nog niet” op zoek zijn naar nieuwe inzichten. Dit is een discussie tussen de materiele wetenschap en de geesteswetenschap met ‘racisme’ als aanstootpunt. Ik heb daar verder geen problemen mee. Vanuit jullie standpunt hebben jullie helemaal gelijk met jullie gelijk. Ik heb daar verder geen moeite mee. Uiteindelijk zijn de paar mensen hier niet de mensen die toekomst bepalen. Het laatste wat ik hier nog kwijt wil is een stukje van mijn stuk over de Mission. Het heeft te maken met het stukje van Floris hierboven. Steiner beschrijft zeer uitvoerig de Rassenbildung. Hij vertelt ook heel duidelijk dat de rassen zullen blijven bestaan tot het einde van de 5e na-atlantische periode. Maar de “rassenvorming” heeft haar betekenis verloren . Het is nu slechts een zaak van overerving. En in de overerving spelen allerlei zaken mee.
    Mensen vormen nieuw Karma onder nieuwe omstandigheden in contact met andere culturen. Steiner beschrijft met betrekking tot nu en de verdere toekomst dat het nu een zaak is van ‘Seele zur Seele’. Daar doet de factor ‘ras’ niet meer in mee.

  15. Alex, dat vind ik wel jammer. Ik had namelijk graag een goed verhaal van jou over Die Mission einzelner Volksseelen gezien. Dat mag best scherp tegenover het mijne staan, dat lijkt me alleen maar een meerwaarde hebben. Maar goed, dat moet je zelf afwegen.

    als je een keer zo’n verhaal schrijft heb ik er zeer veel belangstelling voor! En ik hoop dat je je bedenkt.

    hopelijk spreken we elkaar nog wel verder,
    Floris

  16. En toch jammer dat je niet wil ingaan op de opmerking van Zander en de toekomstige situatie. Want dat is volgens mij echt cruciale informatie. Dat heeft niets te maken met wel materialistisch/ niet materialistisch naar de zaken kijken. Dit is gewoon een correcte vaststelling van hoe Steiner de zaken voorstelde.
    En wat betreft de erfelijkheid en de gebondenheid aan plaats, zie de foto’s van de indianen. Wel degelijk ‘unsere Zeit’ dus, wat de commissie van Baarda ook beweert. Was daar nog graag met je op doorgegaan, maar helaas.

  17. Alex,

    Je hebt me dus al een tijdje blij zitten maken voor niets. Ik had bij jou nu eens echt de indruk dat ik met een antroposoof te doen had die het niveau van ‘het is goed omdat het Steiner is’ overstijgt. Zeker toen je je afvroeg hoe je je bijdrage op het forum zou krijgen en je daarvoor al had laten weten hoe goed je je zaakjes bestudeerd had.

    Je schreef toch
    (…) Beste Floris. Ik ben inmiddels ongeveer drie weken bezig met het onderwerp ras. Ik heb er inmiddels meer dan 100 uur aan besteedt vermoed ik. Ik heb ongeveer 60 boeken doorgenomen. Alleen al met de “Mission” ben ik heel veel tijd bezig geweest. Ik hoop dat je inmiddels door hebt dat ik in ieder geval niet een van de domsten ben maar ik heb vast moeten stellen dat de Mission zeker een van de meest complexe boeken is die ik tot nu toe van Steiner heb gelezen. Ik denk dat ik het wel kan blijven lezen omdat het voortdurend nieuwe inzichten geeft. Ik ben inmiddels al wel zo ver dat ik meen te kunnen stellen dat je je onderwerp niet echt goed hebt bestudeerd en ik heb toch wel een paar grote tekortkomingen in je verhaal vast kunnen stellen. (…)

    Na ‘bestudering’ van je meer dan 100 uitgebreide bijdragen ben ik tot de conclusie gekomen dat je heel veel randinformatie hebt aangedragen, maar over de kern van de zaak heel weinig weet te vertellen. Ik had echt graag je de tekst over ‘Die Mission’, die blijkbaar van dat formaat is dat je niet wist hoe hem hier te plaatsen, gezien. Om de een of andere reden krijg ik het vermoeden dat die er niet is, anders zou je er volgens mij op z’n minst toch wel iets meer van hebben ingebracht dan dit:

    (…) Steiner beschrijft zeer uitvoerig de Rassenbildung. Hij vertelt ook heel duidelijk dat de rassen zullen blijven bestaan tot het einde van de 5e na-atlantische periode. Maar de “rassenvorming” heeft haar betekenis verloren . Het is nu slechts een zaak van overerving. En in de overerving spelen allerlei zaken mee.
    Mensen vormen nieuw Karma onder nieuwe omstandigheden in contact met andere culturen. Steiner beschrijft met betrekking tot nu en de verdere toekomst dat het nu een zaak is van ‘Seele zur Seele’. Daar doet de factor ‘ras’ niet meer in mee.(…)

    Conclusie: ook jou lukt het niet om Floris Schreves stelling dat Steiner een rassenleer hanteerde en dat er dus racisme in het antroposofisch gedachtegoed zit, te weerleggen.

    Zeker dat je afhaakt? Als je een verhaal hebt dat gewicht in de schaal zou kunnen leggen, is dat toch zonde, niet?

    Groet
    Ramon

  18. Floris,

    Waarheidsvinding, de zaak tot op de bodem uitzoeken: ja daar kan ik wat mee, daar kan ik me zeker in vinden. Het maakt de zaken er evenwel niet eenvoudiger op, want om een ‘hot item’ als racisme helemaal uit te spitten is veel tegenwoordigheid van geest nodig. Zo is het in de ogen van sommige mensen al verdacht om de vraag te stellen wat racisme is. En toch moeten we daarmee beginnen als we er achter willen komen of de antroposofie nu racistisch is of niet.

    Ik zal je vertellen hoe ikzelf het begrip ‘racisme’ invul. Als antroposoof beschouw ik de mens als een drieledig wezen dat denkt, voelt en wilt. Ik onderscheid dan ook drie vormen van racisme: racistisch denken, racistisch voelen en racistisch willen of handelen. Met die laatste vorm hoeven we ons niet bezig te houden, want de antroposofie zet – bij mijn weten – nergens aan tot actieve discriminatie op grond van ras. Als antroposofen zich daar toch aan bezondigen, doen ze dat ten persoonlijken titel.

    Met het racistische voelen hoeven we ons ook niet bezig te houden, want gevoelens zijn een louter persoonlijke aangelegenheid. Daar heeft niemand wat mee te maken. Zolang iemand zijn racistische gevoelens niet omzet in daden heeft niemand er last van, hoeft niemand er zelfs weet van te hebben. In de praktijk kunnen racistische gevoelens natuurlijk wel de voorbode zijn van racistische daden, en daarom is het goed om er wat aan te doen.

    Je kunt proberen die gevoelens te onderdrukken, maar daardoor worden ze meestal alleen maar sterker. En dat is niet de bedoeling. De enige manier om ze af te zwakken of zelfs te doen verdwijnen, is door de gedachten te veranderen die eraan ten grondslag liggen. Want de gedachte is de vader van het gevoel. Gedachten veranderen kun je (eveneens) op twee manieren: met geweld, door iemand te hersenspoelen, of met overtuigingskracht, door iemand de waarheid te doen inzien.

    Nu is het mijn overtuiging dat niemand de waarheid in pacht heeft. Je kunt de waarheid wel herkennen, maar je kunt ze nooit (helemaal) kennen. Waarheidsvinding is dus niet het doorgeven van kant-en-klare waarheden van de ene mens aan de andere maar een soort gezamenlijk ontdekkingsproces zoals we dat in de wetenschap zien. Daar valt heel veel over te vertellen, maar essentieel is dat het een vrij proces is.

    De wetenschappelijke waarheidsvinding zoals we die vandaag kennen, is maar mogelijk geworden door de vrijheid van meningsuiting. Mensen moeten uiting kunnen geven aan de meest krankzinnige ideeën, want je weet maar nooit of ze waarheid bevatten. Ik herinner me nog dat mijn dochter op een dag thuiskwam van school met de mededeling dat de zon geen warmte gaf. Zijn die antroposofen nu helemaal gek geworden, dacht ik. Maar het bleek gewoon wetenschap te zijn.

    Waarheidsvinding, in de moderne, wetenschappelijke betekenis van het woord, impliceert dus de vrije confrontatie van ideeën. Een idee wordt niet a priori afgewezen, maar onderzocht, beproefd en beoordeeld. Wie beweert dat het hem in een debat om waarheidsvinding te doen is, moet derhalve de vrijheid van meningsuiting verdedigen, en natuurlijk niet alleen de vrijheid van degenen die het met hem eens zijn, maar ook – en vooral – de vrijheid van andersdenkenden.

    Als waarheidsvinding werkelijk je bedoeling is, Floris, dan verwacht ik van je dat je het ook opneemt voor de vrijheid van meningsuiting van bijvoorbeeld de mensen van De Brug. En ik verwacht dat des te meer daar uitgerekend in De Brug een lans wordt gebroken voor de vrijheid van meningsuiting. Het punt is niet dat David Irving & co er onfrisse ideeën op nahouden, het punt is dat ze het recht moeten hebben die ideeën uit te spreken, zodat ze onderzocht kunnen worden.

    Ik verwacht heus niet dat je, zoals Voltaire, bereid bent je leven te geven voor de mensen van De Brug, maar ik verwacht wel enig respect voor hun bedoeling want die is net dezelfde als de jouwe: het ontdekken van de waarheid. Van dat respect heb ik echter nog maar bitter weinig gemerkt, wel integendeel. Je zult begrijpen dat je houding me wantrouwig maakt. Van iemand die beweert de waarheid te willen achterhalen, verwacht ik toch wel iets anders.

    Ik verwacht bijvoorbeeld dat hij een beetje zorgvuldiger omgaat met het begrip ‘racistische ideeën’. Want wat zijn racistische ideeën? Het zijn om te beginnen ideeën die niet waar zijn. Is iemand racistisch als hij zegt dat zwarten dikke lippen hebben en Chinezen spleetogen? Neen, want het is waar wat hij zegt. Is iemand racistisch als hij beweert dat Marokkanen gewelddadig van aard zijn? Dat moet eerst onderzocht worden.

    Maar zelfs als vast zou komen te staan dat Marokkanen niet gewelddadiger zijn dan pakweg Belgen, dan betekent dat nog niet dat het idee racistisch was. Want degene die het dacht kon heel goed in de overtuiging leven dat het waar was. En de waarheid kan nooit racistisch zijn. Een idee kan dus maar racistisch genoemd worden als het (één) niet waar is en als het (twee) verkondigd wordt als een bewuste leugen met de bedoeling mensen te discrimineren.

    Als ik die criteria nu toepas op de antroposofie dan lijdt het voor mij geen twijfel dat ze niet racistisch is. Want zelfs als zouden de ideeën van Steiner over rassen niet juist blijken te zijn, dan nog zijn ze niet verkondigd met de bedoeling om mensen te discrimineren. Dat blijkt duidelijk uit de ‘geest’ van de antroposofie, een geest die werkzaam is in alle onderdelen van de antroposofie en die niets te maken heeft met racisme en discriminatie.

    Je zult dus geen antroposofen vinden, Floris, die toegeven dat de antroposofie racistisch is. Wie de antroposofische geest een beetje kent, weet dat hij niet racistisch kàn zijn. Hij weet ook dat beschuldigingen van racisme een gevolg zijn van ofwel onzorgvuldig denken ofwel kwade bedoelingen. Tegen dat laatste kan hij weinig verrichten, en het eerste kan hij alleen corrigeren als ook de critici de wil hebben om zorgvuldig te denken teneinde de waarheid boven water te krijgen.

    Ik verdenk je niet van kwade bedoelingen Floris, maar ik vind wel dat je onzorgvuldig denkt. Als het je werkelijk menens is met het vinden van de waarheid dan verwacht ik van je toch wel wat meer terughoudendheid in het gebruik van de term ‘racistisch’. Want die impliceert dat je Steiner verdenkt van het welbewust aanzetten tot discriminatie op grond van ras. En dat is er niet alleen ver over, het strookt ook niet met wat je daar zelf over gezegd hebt.

    Dit alles natuurlijk in de veronderstelling dat je akkoord gaat met mijn visie op racisme. Als dat niet het geval is, dan moeten we het daar eerst over hebben voor we verder kunnen praten. Want als we onder ‘racisme’ verschillende dingen verstaan, kan deze discussie niets anders worden dan een dovemansgesprek. En dat willen we toch niet? Ik kijk dus met belangstelling uit naar jouw visie op het fenomeen ‘racisme’.

  19. Lieven,

    Je schrijft: (…) Ik herinner me nog dat mijn dochter op een dag thuiskwam van school met de mededeling dat de zon geen warmte gaf. Zijn die antroposofen nu helemaal gek geworden, dacht ik. Maar het bleek gewoon wetenschap te zijn. (…)

    Dat is typisch antroposofengeleuter in de stijl van: Kijk eens, wij weten iets bijzonders dat ontkracht wat de meeste mensen gewoon voor waar nemen, namelijk dat de zon warmte geeft.
    Je zou dan al moeten gaan vragen om het woord warmte te definiëren om te weten te komen in welke context het gebruikt wordt. Ik vermoed in het geval van je dochter in een natuurkundige.

    Het spijtige is dat het dan vaak een halve waarheid blijkt te zijn. De zon geeft namelijk wel warmte af in de vorm van energie. Onze aarde wordt door de zon verwarmd. Dit niet alleen via warmte- maar ook lichtstraling (o.a. ultraviolet) die voornamelijk wordt opgewarmd na weerkaatsing door het aardopppervlak.

    Maar je kunt met zo’n uitspraken als ‘de zon geeft geen warmte’ aan de toog natuurlijk wel indruk maken. Tot iemand vraagt hoe de aarde dan wel wordt opgewarmd. Probeer maar eens.

    Verder blijf ik het nogal vreemd vinden dat hier maar steeds mensen Floris Schreve, die al uitputtend werk heeft geleverd, totaal proberen uit te melken door maar steeds bijkomende achtergrondinformatie te vragen, terwijl ze zelf nog geeneens aan het onderwerp (Die Mission of het Van Baardarapport) toekomen. Het blijven afleidingsmaneuvers.

    Lieven, ik zou zeggen; lees nog eens van in het begin deze discussie. Dan zal je volgens mij kunnen zien dat Floris visie op racisme heel beknopt tevoorschijn komt.
    Je kunt trouwens niet verwachten dat alles wat hier in jouw afwezigheid is geschreven nog eens moet worden herhaald omdat, zoals je vroeger al aangaf, je niet alles leest.

    Groet
    Ramon

  20. Dag lieven,

    Dit is even een heleboel in eens. Ik ga daar morgen op in. Twee dingen:

    1. De Waarheid zullen we wellicht niet vinden, enige helderheid scheppen moet zeker lukken. En in kant en klare brokken geloof ik niet. En met onderzoeken en beproeven ben ik de hele tijd bezig. Dus het lijkt me dat ik wat dat betreft wel op de goede weg zit

    2. Ik wil niets verbieden, laat ik dat nogmaals duidelijk zeggen.

    Morgen komt er meer.

  21. Maar Lieven,

    wat ik veel interessanter zou vinden (en dat zou ook veel constructiever zijn), waarom zou je niet in kunnen gaan op de bovenstaand aangehaalde tekst uit de Brug en die afwegen tegen Steiners tekst uit Die Mission. Dan kunnen we een interessant gesprek opbouwen. En daar ben ik gaarne toe bereid. Dus lees het allemaal door, dan kunnen we er verder over praten. Dat lijkt me de enige constructieve manier.

  22. Lieven,

    Voor de zoveelste keer: leer eens lezen.

    Je legt me woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Ik vind de idee dat de zon geen warmte zou uitstralen helemaal niet krankzinnig. Wel vind ik het antroposofengeleuter om daar mee uit te pakken zonder meer duiding te geven. Ik had trouwens al gekeken op Urania volkssterrenwacht http://www.urania.be/sterrenkunde/zonnestelsel/zon.php
    voor ik stelde dat de zon wel degelijk warmte in de vorm van energie uitstraalt.

    Ik vraag je niet om een speld in een hooiberg te zoeken. Ik maak je duidelijk dat wat je vraagt hier al gepasseerd is en dat je dat gemist hebt, doordat je het debat niet hebt gevolgd of doordat je was afgehaakt.

    En ‘antroposofen’ druipen hier elke keer maar weer af wanneer duidelijk wordt dat ze niks kunnen klaarmaken. Jij keert dan nog op je schreden terug om net hetzelfde te doen als waar je daarvoor mee bezig was: niet op Floris Schreves stellingen ingaan.

    Als je over Floris Schreves visie op racisme wilt discussiëren mag je me een uitgangstekst bezorgen, waarna ik zal beoordelen of ik er een artikel aan kan wijden. Op dit moment is Floris Schreves visie op racisme echter niet het onderwerp van dit debat, maar wel de visie van Rudolf Steiner op rassen en beoordeling daarvan door de commissie Van Baarda. Dat is de kern van de zaak.

    Wat is dat toch met die ‘antroposofen’ die steeds maar van onderwerp willen veranderen?

  23. Ramon,

    Dat van de zon die geen warmte geeft, heb ik aangehaald om aan te tonen dat een gedachte krankzinnig kan lijken en toch waar zijn. In het eerste ben ik blijkbaar volop geslaagd, want je noemt die gedachte ‘antroposofengeleuter’ en cafépraat. Om nu ook nog te kunnen aantonen dat ze waar is moet jij natuurlijk bereid zijn een en ander te onderzoeken. Ik zou zeggen: probeer het eens. Bel desnoods het departement sterrenkunde van de universiteit en vraag hen of de zon nu wel of niet warmte geeft. Benieuwd wat ze zullen zeggen.

    Wat het ‘uitmelken’ van de arme Floris betreft: ik geloof niet dat Floris het uitputtend vindt om telkens weer opnieuw hetzelfde te herhalen. Zo kan ik me niet herinneren dat iemand hem ooit gevraagd heeft naar zijn mening over De Brug, laat staan hem daarover ‘uitgemelkt’ heeft, en toch wordt hij het niet moe daarover zijn banbliksems te blijven slingeren. Integendeel. De redacteuren van De Brug zijn nu al ‘dwepers met het nationaalsocialisme’ geworden (ook wel nazi’s genoemd) en ‘de meerderheid van de antroposofen is niet in staat tot zelfstandig denken’. Dergelijke gespierde uitspraken zijn mijns inziens niet het werk van een uitgeputte en uitgemelkte Floris. Het afdruipen van de ene na de andere antroposoof daarentegen …

    Ten slotte schrijf je dat ik de discussie eens vanaf het begin moet herlezen en dat ik dan zal zien dat ‘Floris’ visie op racisme heel beknopt tevoorschijn komt’. Hoelang is deze discussie intussen geworden? Tweehonderd bladzijden? Driehonderd? Vierhonderd? Meer? En hoeveel daarvan heeft Floris voor zijn rekening genomen? De helft? Drie vierden? Je vraagt mij met andere woorden om een naald in een hooiberg te gaan zoeken. Trouwens, het gaat er niet om of Floris zijn visie op racisme reeds geformuleerd heeft. Waar het om gaat is dat er over die visie nooit gediscussieerd is, en zeker niet ten gronde. Ik ben daar natuurlijk zelf medeschuldig aan, want ik heb me laten meesleuren in de hitte van de discussie. Maar die fout wil ik nu herstellen: ik wil terugkeren naar de kern van de zaak. Als jij dat een afleidingsmanoeuvre noemt, dan is het onderwerp van dit debat veranderd en moeten we het daar eerst eens over hebben.

  24. Lieven, lees de definities die Jan C. alweer een tijdje terug inbracht. Daarover was rtoen iedereen het wel eens, zelfs Jan Luiten (die maakte althans geen bezwaar). Dat lijkt me voldoende.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    03/01/2009 at 14:03

    Maw Steiner is niet voor ongelijke behandeling (eindeloos met jan Luiten over doorgegaan), maar hij zegt wel dat bijvoorbeeld het ene ras intelligenter is, beter kan denken, etc. dan het andere. Ook zegt hij dat het ene ras een gouden toekomst tegemoet gaat, terwijl voor het andere ras de stekker eruit gaat. Dat is behoorlijk racistisch, niet waar?
    En verder gaan we niet alle discussies weer opnieuw voeren. Lieven, als je mee wil doen lees alles wat er gezegd is en reageer daarop. Om meteen weer over de warmte van de zon te beginnen is geen sterke inbreng. Laat tenminste zien dat je iets hebt begrepen van die teksten van steiner en mocht je daar een andere kijk op hebben dan ik, leg dat dan uit. En, geheel ten overvloede, het gaat hier over de rasenleer van Steiner. Bij het onderwerp blijven dus.

    Floris Schreve zegt:
    03/01/2009 at 14:33

    Lieven en ik noem de Brug redacteuren geen dwepers met het nationaal socialisme (al lijken ze er soms bijna om te smeken om zo te worden afgeschilderd). Wel noem ik ze ‘dwepers met holocaustontkenners’. En dat is volkomen terecht, als je in je inhoudsopgave zelfs een apparte link plaatst naar de website van David Irving (heeft echt alles met de antroposofie te maken). Elders heb ik gesproken van de ‘bijna neo-nazistische inhoud’. Ook heb ik ze antisemitisme in de schoenen geschoven. Dat is wederom meer dan terecht want met antisemitische opmerkingen staat de Brug vol. Heeft ook veel te maken met Rudolf Steiner (want antisemitisme komt bij Steiner sporadish voor en hij heeft zich ook tegen het antismeitisme uitgesproken, een van de weinige zaken waarin hij dus ambivalent was dus). Maar de Brug bulkt van het antisemitisme (in de zin van ouderwetse Jodenhaat). De vele voorbeelden staan in mijn artikelen genoemd en hierboven. Ben benieuwd of je dat kunt tegenspreken.

    Floris Schreve zegt:
    03/01/2009 at 17:53

    Het gaat zich bijna een soort vast patroon aftekenen. Iedere keer als ik weer een duik in de tekst van Steiner zelf neem, haakt de antroposofische partij af. Op een na, en dat is Lieven. Die begint meteen een verhaal over iets anders te houden. De vorige keer ging het over de deeltjesversneller en nu of de zon al dan geen warmte af zou geven. Laten we toch bij de tekst van Steiner blijven.

  25. Floris,

    Laten we ons geen illusies maken wat betreft het iets zeggen over teksten van Steiner door antroposofen. Er zijn zelfs antroposofen die zitten te kissebissen over iets onbenulligs zoals op welke dag Steiner zou zijn geboren, terwijl de man daarover op zijn sterfbed uitsluitsel gaf toen hij zijn biografie schreef. Dan gaat men plots, het is steinergeklaagd, wel de meesters schrift in twijfel trekken. Maar over een gecompliceerd verhaal zoals ‘Die Mission’ is men het vlug eens, want dan klinkt het: ‘Dat is gewoon geen rassenleer of racisme, want een waarheid die de meeste mensen nog niet begrijpen.’

    Het patroon is volgens mij: gewoon tegendraads zijn om het tegendraads zijn. Waaronder feiten loochenen en ongefundeerde stellingen tegen beter weten in naar voor schuiven als bewijzen. Een degelijk verhaal? Waar zou het vandaan komen?
    Nee, de anderen moeten maar met iets komen en daar kan dan op worden ingepikt.

    Ik citeer nog even Michel Gastkemper, die het antroposofisch wereldje toch wel kent:

    ‘Voor mij is dit weer de typische antroposofische manier van handelen: pas als er van buitenaf vervelende dingen dreigen, ziet men zich genoodzaakt wat te ondernemen. Bijzonder reactief dus. Het is een nogal inerte beweging, de antroposofische.’

    Reactief en inert, of met synoniemen: tegenwerkend en willoos.

    De enige mogelijkheid dat een degelijke argumentatie vanuit antroposofische zijde komt, is dat men bij een of andere gedoctoreerde aanklopt die wel zijn zaakjes op een rij krijgt. Maar ik denk dat de meesten onder hen niet veel verder komen dan wat hier al is verschenen. Anders zou je al wel tegenwind hebben gekregen.

    Als het niet was dat ik mijn boek midden februari drukklaar moet hebben om naar de uitgever te brengen, zou ik uit pure schaamte voor antroposofen zelf al in de verdediging zijn gedoken (misschien iets voor later, wie weet).

  26. Ik vrees dat je gelijk hebt. Overigens ken ik zelf wel iemand, met wie ik op goede voet sta, maar die het principieel met me oneens is. Is iemand die zeer erudiet is op dit gebied (Steiner, Blavatsky, maar bijv. ook de Rozenkruisers etc.). Veel van mijn algemene esoterische kennis heb ik aan die persoon te danken (in de tijd dat ik nog enigszins kon meegaan in de esoterie, maar ik heb me dus toch anders ontwikkeld). Is wel onafhankelijk van de antroposofische vereniging of een ander georganiseerd verband. Alleen wil die dat niet in een debat doen, laat staan in een openbaar debat (en dat is dit toch wel).
    Maar een echte geharnaste antroposoof, die wel een diepgaande kennis van zaken heeft, het zou toch mooi zijn als die zich aandient. Dan zou de toon van het debat wellicht ook wat veranderen (die is soms ook wat scherp geweest, zeker ook van mijn kant).
    Maar we zullen wel zien.

  27. Nu ik toch nog een keertje door de vierde voordracht heenn ben gegaan, gooi ik er nog wel een keertje een bespreking van zes in. Is in grote lijnen dezelfde als die uit mijn tweede artikel, met een paar extra’s (neem ook Dieter Brüll onder handen, voor zover dat mogelijk is, want die heeft het nauwelijks over Steiner, maar alleen maar over Gjalt Zondergeld, lekker belangrijk in mijn geval):

    Steiner laat het in ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ overigens niet bij het bespreken van de mensenrassen naar de leeftijdsfase van de mens. In de zesde voordracht bespreekt hij ze nog een keer, maar nu brengt hij ze in verband met de planeten van het zonnestelsel (een soort astrologisch model dus, zie ook bovenstaande tekening van een antroposofische website, waar naast de leeftijdsfases ook de astrologische tekens zijn verwerkt). Overigens spreekt hij dan van vijf rassen, het ‘Aziatische ras’ wordt opgesplitst in het Maleise en het Mongoolse. Uit de zesde voordracht: (http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_06.htm):

    ‘Wenn wir den Punkt, den wir vor einigen Tagen in unseren Darlegungen in Afrika gefunden haben (zie bovenstaande afbeelding), uns jetzt näher dadurch charakterisieren, daß, weil die normalen Geister der Form zusammenwirken mit denjenigen abnormen Geistern der Form, die im Merkur zentriert sind, die Rasse der Neger ensteht, bezeichnen wir okkult ganz richtig das, was in der schwarzen Rasse herauskommt, als die Merkur- Rasse. Jetzt verfolgen wir diese Linie weiter, die wir dazumal durch die Mittelpunkte der einzelnen Rassenausstrahlungen gezogen haben. Da kommen wir nach Asien und finden die Venus-Rasse oder die malayische Rasse. Wir kommen dann durch das breite Gebiet Asiens hindurch und finden der mongolischen Rasse, die Mars Rasse. Wir gehen dann herüber auf europäischen Gebiet und finden die europäischen Menschen, in ihrem Ur-Charakter die Jupiter Menschen. Gehen wir über das Meer hinüber nach Amerika, wo der Punkt, der Ort ist, an dem die Rassen oder Kulturen sterben, so finden wir die Rasse des Finsteren Saturn, die ursprüngliche indianische Rasse, die amerikanische Rasse. Die Indianische Rasse ist also die Saturn Rasse. Auf diese Weise Sie, wenn Sie sich okkult die Sache immer genauer vorstellen, die Kräfte, die diesen Weltenpunkten, diesen fünf Planeten, ihre äußere materielle Offenbarung erfahren haben. (Die Mission, p. 113).

    Hierna gaat Steiner overigens uitgebreider op ieder ras in, zoals de door Mercurius ingegeven kokende klieren bij de zwarten, de Venuskrachten in de zinnelijke ademhaling van de Maleisiërs, de Jupiterkrachten in het rotsgebergte van het hoofd van de Europeanen, enz. Een greep uit enkele uitspraken op de daarop volgende pagina’s: ‘Alles, was der äthiopische ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (p. 116). Over het ‘Maleisische Ras’: ‘Es wird also in diesem Teile des Nervensystems auf der Umwege durch das Atmungsystem gewirkt, der unserem Sinne noch nicht zu der höheren geistigen Tätigkeit gehört. Es wird tief im unterbewußten Organismus durch diese Venuskräfte gewühlt, die in diesem Rassenteile der Menschheit wirke’ (p. 117).
    Aan de door ‘Mars’ bezielde Mongolen wijdt Steiner onder meer de volgende woorden: ‘Jetzt gehen wir über die breiten, mongolischen Flächen herauf. Das sind diejenigen Flächen, in denen die Geister der Form vorzugweise wirken, die den Umweg durch das Blut genommen haben. Da wird im Blut dasjenige ausgekocht, was die eigentliche Modifikation aus der menschheit heraus, den grundcharakter der Rasse bewirkt. Nun ist aber bei dieser mongolischen Rasse etwas höchst Eigentümliches vorhanden. Da gehen ins Blut hinein die Marsgeister’ (p.118). De planeet Mars werkt trouwens ook in op het Hebreeuwse Volk: ‘Wie das Mongolische hinein die sechs Elohim von der Sonne, Jahve vom Monde und ihnen entgegen die Marsgeister wirken, so müssen wir in einem anderen Falle annehmen, daß von der Mondrichtung her die Jahvekräfte wieder zusammentreten und zusammenwirken mit den Marsgeistern, und daß dadurch eine besondere Modifikation entsteht. Hier haben Sie, aus dem okkultesten Hintergrunde heraus geklährt, eine besondere Modifikation der Menschheit, nämlich diejenige, die zum Semietentum gehört. Im Semitentum haben Sie eine Modifikation des gesamten Menschentums, so, daß sich anschließt von den anderen Elohim Jahve oder Jehova und dieses Volk mit einem besonderen Charakter veranlangt, indem er zusammenwirkt mit den Geistern des Mars, um die besonderen Modifikation dieses Volkes hervorzubringen. Jetzt werden Sie auch das Besondere einsehen, das den semitischen Volk und seiner Mission liegt. In einem gewissen, tiefen okkulten Sinn konnte der Schreiber der Bibel sagen, daß Jahve oder Jehovah dieses Volk zu seinem Volk gemacht habe, und wenn Sie jetzt das dazu nehmen, daß hier eine Zusammenwirken stattfindet mit den Marsgeistern, und daß die Marsgeister ihre Angriffe vorzugweise auf das Blut richten, dann werden sie auch begreifen, warum gerade die fortgehende Wirkung des Blutes von Geschlecht zu Geschlecht, von Generation zu Generation für das semitisch-hebräische Volk von ganz besonderer wichtigkeit ist….’enz (p. 118). Wij zien dus hier dat Steiner de oorspronkelijk nomadische traditie van het Joodse Volk, waarin familieverbanden essentieel waren (uit het Oude Testament blijkt dat meer dan eens) te wijten zijn aan de werking van de planeet Mars op de bloedbanden, zodat het bijna een fysiek anatomisch tintje krijgt.
    Wellicht is het aardig om de opmerkingen van twee prominente antroposofen aan te halen, allebei een keer verschenen in het tijdschrift Jonas. Het gaat om Bernard Lievegoed en John van Schaik. Lievegoed, psychiater en prominent antroposoof en normaal gesproken niet de onredelijkste, die meende dat onder invloed van Mars er binnenkort weer een invasie van de Mongolen komt, vergelijkbaar met die van de Hunnen onder Atilla en later onder Dzenghiz Khan: ‘Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst’ (in een interview in het Nederlandse antroposofische tijdschrift ‘Jonas’ met Jelle van der Meulen in 1980, opnieuw geplaatst en van wat rellerig commentaar voorzien op de website van de Brug, http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm) Een andere Nederlandse antroposofische prominent, John van Schaik, kende deze cyclus blijkbaar net zo goed als Lievegoed. Ik citeer uit het artikel ‘Kosmisch racisme’, van Jan Willem de Groot: ‘Ook de joden krijgen in de antroposofie een hemellichaam toebedeeld, in hun geval de maan. De antroposofische visie op de verbindingen tussen het jodendom en de maan vinden we kernachtig verwoord in een interview met de antroposoof John van Schaik in het antroposofische tijdschrift Jonas van 27 mei 1994. Van Schaik zegt hier over Steiners visie op de joden het volgende: “(…) Ook Steiner maakt verschil. Hij zegt dat de god in het Oude Testament nog werkt vanuit de maansfeer en de God in het Nieuwe Testament vanuit zonnekracht. Vanuit de maansfeer geeft Jahweh leiding aan het joodse volk. De maan spiegelt, werkt op het spiegelende bewustzijn. Het reflecteert op iets. Het joodse volk ontwikkelde een reflecterend, sterk intellectueel bewustzijn.”28) http://www.stelling.nl/simpos/antro1.htm

    Dan de Europeanen. ‘Wir haben noch weiter zu verfolgen, wie die Geister und Wesenheiten, die im Jupiter ihren Mittelpunkt haben, in dem Menschen kochen und brodeln. Diese wählen sich nun den Zweiten Angriffspunkt, um ummittelbar auf das nervensystem zu wirken, und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffpunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem zu wirken; und zwar geht durch alles das, was die Sinne des Menschen sind, der eine Angriffspunkt; der andere Angriffspunkt, der das Nervensystem hineinwirkt, geht auf dem Umwege durch das Atmungsystem in das Sonnengeflecht. Der Angriff, der von dem Jupiter ausgeht, geht auf dem Umweg durch die Sinneseindrücke und strömt von da auf die Teile des Nervensystems, die im Gehirn und Rückenmark zentriert sind. Da hinein fließen also bei denjenigen Rassen, die zur Jupiter-Menscheit gehören, jene Kräfte, die den Rassencharakter besonders ausprägen. Das ist bei den arischen, vorderasiatischen und europäischen Völkern, bei denen, die wir zu Kaukasiern rechnen, mehr oder weniger der Fall’ (p. 119). Drie pagina’s gaat het zo verder, een grote jubelzang op de Jupiterkrachten in de hersenen van het Kaukasische ras, waardoor het zo ‘wakker in het hoofd is’. ‘Das ist das Kollegium, das sich, unter der Führung eines noch Größeren, die Aufgabe gesetzt hat, die Geheimnisvollen Kräfte zu untersuchen, welche ausgebildet werden müssen für die Evolution der Menschheit, der Ausgangpunkt genommen worden ist von jenige Punkte, der ursprüngliche zusammenhängt mit der Jupiter-Kráften und in der erwähnten Landkarte der Erde voherbestimmt war’. (p.121)
    Maar aan al het goede komt een eind en na de bloei volgt de neergang. Dit zien wij terug in een ander ras, aan de overkant van de Oceaan. ‘Auf das Drüsen-System endlich, nur auf dem Umweg durch alle Systeme, wirkt dasjenige, was wir bezeichnen können als die abnormen Geister der Form, die im Saturn ihren Mittelpunkt haben. Da haben wir allem, was die Saturnrasse zu bezeichnen haben, etwas zusuchen, was sozusagen zumsammenführt, zusammenschließt das, was wieder der Abenddämmerung der Menscheit zuführt, deren Entwickelung in gewisser Weise zum Abschluß bringt, und zwar zu einem wirklichen Abschluß, zu einem Hinsterben. Wie sich das Wirken auf das Drüsensystem ausdrückt, sehen wir an der indianischen Rasse. Darauf beruht die Sterblichkeit derselben, ihr Verschwinden. Der Saturn-Einfluß wirkt durch alle anderen Systeme zuletzt auf das Drüsensystem ein. Das sondert aus die härtesten Teile des Menschen, und man kann daher sagen, daß dieses Hinsterben in einer Art Verknöcherung besteht, wie dies im Äußeren doch deutlich sich offenbart. Sehen Sie sich doch die Bilder den alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwicklung vorhanden war; dann aber hat es in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zu Absterben gebracht’. (p. 122)
    Bijna temerig gaat Steiner door over de ‘zwanenzang’ van het ‘rode ras’: ‘Was war für den Indianer das Größte? Es war, daß er noch ahnen konnte etwas vonder alte Größe und Herrlichkeit eines Zeitalters, welches in der alten Atlantische Zeit vorhanden war, wo noch wenig um sich gegriffen hatte die Rassespaltung, wo Menschen hinaufschauen konnten nach der Sonne und wahrzunehmen vermochten durch das Nebelmeer eindringenden Geister der Form. Durch ein Nebelmeer blickte der Atlantier hinauf zu dem, was sich für ihn nicht spaltete in eine Sechs-oder Siebenheit, sondern zusammenwirkte. Das, was zusammenwirkte von den sieben Geistern der Form, das nannte der Atlantier den großen Geist, der in der alten Atlantis dem Menschen sich offenbarte. Dadurch hat er nicht mit aufgenommen das, was die Venus-, Merkur-, Mars- und Jupiter-Geister bewirkt haben im Osten. Durch dieses haben sie gebildet all die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braune Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem großen Geist der unfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die unfernen Vergangenheit auch den großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt werden’. (p. 123).

    ‘Sehen Sie sich doch die Bilder der alten Indianer an, und Sie werden gleichsam mit Händen greifen können den geschilderten Vorgang, in dem Niedergang dieser Rasse. In einer solchen Rasse ist alles dasjenige gegenwärtig geworden, auf eine besondere Art gegenwärtig geworden, was in der Saturnentwickelung vorhanden war; dann aber hat es sich in sich selber zurückgezogen und hat den Menschen mit seinem harten Knochensystem allein gelassen, hat ihn zum Absterben gebracht. Man fühlt etwas von dieser wirklich okkulten Wirksamkeit, wenn man noch im neunzehnten Jahrhundert sieht, wie ein Vertreter dieser alten Indianer davon spricht, daß in ihm lebt, was vorher für die Menschen groß und gewaltig war, das aber die Weiterentwickelung unmöglich mitmachen konnte. Es existiert die Schilderung einer schönen Szene, bei welcher ein Führer der untergehenden Indianer einem europäischen Eindringling gegenübersteht’ (p. 122).

    Er staat ‘neunzehnten Jahrhundert’. En er zijn ook nog foto’s van gemaakt! Allemaal van ‘voor de Christelijke jaartelling’, aldus Dieter Brüll. Ik vrees dat de zaak beklonken is.

  28. Ramon,

    Je schrijft dat niet Floris’ visie op racisme maar Steiners visie op rassen het onderwerp is van dit debat. Maar hoe kun je nog van een debat spreken als één van beide strijdige visies niet bevraagd mag worden? Hiermee bevestig je mijn vermoeden dat dit geen debat is maar een proces, een schijnproces bovendien, waarop de beschuldigde zich niet mag verdedigen. Want hoe kun je je verdedigen tegen beschuldigingen als je die beschuldigingen niet in twijfel mag trekken? En dat laatste is precies wat ik probeer. Maar het wordt niet getolereerd. Iedere poging in die richting wordt een afleidingsmanoeuvre genoemd, een verandering van onderwerp. Het echte onderwerp van dit ‘debat’ is immers het illustreren van Floris’ gelijk aan de hand van honderden voorbeelden uit het werk van Steiner. Wie niet wil deelnemen aan dit rekwisitoor wordt een spelbreker genoemd.

    Nu zijn er wat mij betreft twee mogelijkheden: ofwel laat je me rustig een verdediging opbouwen, ofwel snoer je me de mond. In dat laatste geval hoop ik dat je zo fair zult zijn het woordje ‘debat’ hierboven te schrappen.

  29. Lieven, bouw alsjeblieft wel een verdediging op. En de definities van racisme zijn allang gegeven. Je mag alles in twijfel trekken, maar zelfs dat doe je niet eens (deed je dat maar). Het enige wat je doet is over iets anders beginnen. Dus bouw vooral een goede verdediging op. Dat heeft nog geen van de antroposofische participanten gedaan, dus heel erg graag. Ik zie er naar uit.

  30. Beste Floris. Ik wil nog wel een kleine toelichting kwijt op mijn besluit om hier niet meer inhoudelijk deel te nemen aan de ‘polemiek’. Ik denk dat ik vooral hoopte meer te kunnen leren naar aanleiding van de vraagstelling mbt eventueel racisme in Steiners werk. Voorwaarde daartoe is dat een redelijk aantal deelnemers “een open mind “ zouden moeten hebben om op zoek te gaan meer inzicht. Informatie kan daarbij zeer relevant zijn. Vooral de kwaliteit daarvan en niet de kwantiteit. Ik vond dit bij tijd en wijle een heel waardevolle ‘polemiek’ waar ik mij ook door geïnspireerd voelde. Ik vond jouw bijdragen toonaangevend voor een deel van de weternschappelijke benadering en ik heb je al eerder geschreven dat ik vooral je inzet waardeer. Langzamerhand heb ik steeds meer de indruk gekregen dat het hier meer een kwestie was en is van materiële wetenschap tegenover de geesteswetenschap zoals die door Steiner op aarde is gezet. De vraag dus of mensen wat kunnen of willen met het bovenzintuiglijke schouwen of dat mensen dat zonder meer rigoureus afwijzen. Ieder zijn keuze. Gesprekken tussen mensen die dit enerzijds rigoureus afwijzen en mensen die dat niet afwijzen (en de mensen die dat zelfs niet meer kunnen afwijzen omdat ze leven met bovenzintuiglijke ervaringen) zijn tamelijk zinloos. Het is verder zo dat mensen die dit soort ervaringen zonder meer afwijzen zichzelf buiten de realiteit plaatsen van de mensen die zowel vanuit de materiële wetenschap leven alsook vanuit de directe ervaring van een bovenzintuiglijke wereld..Iedere kleinerende en minachtende opmerking maakt dat alleen maar erger en de communicatie stiller. Een echt wetenschapsmens staat open voor alle fenomenen, wijst er geen een af en beoordeelt naar aanleiding/afsluiting van zeer grondig onderzoek en houd ook dan nog een ‘open mind’ voor nieuwe onderzoeksresultaten. Ik heb steeds meer de indruk gekregen dat het verhaal van verschillende kanten meer een zoeken naar en een interpreteren van allerlei teksten is om een vooringenomen standpunt verder te fortificeren. Dat hoort er schijnbaar een beetje bij en tot op zekere hoogte kan ik daar wel mee leven. Ik heb echter ook grenzen waar ik denk dat door een bepaalde omgang met feiten een ‘polemiek’ een lachertje wordt. Dat is hier het geval na het lezen van de volgende bijdrage op het forum:

    1.Ik zie de relevantie niet met wat ik heb gedaan of geschreven op mijn 22? Ik denk dat zulke vergelijkingen niet te maken zijn, omdat vanuit mijn gezichtspunt ik op mijn 20ste al meer bereikt had dan Steiner in heel zijn leven. Ik ga me dus zeker niet aan hem meten.
    En misschien vind je het vreemd, maar er zijn inderdaad bosjes jongelui die op wetenschappelijk, politiek of kunstgebied iets gelijkaardigs doen zoals wat Steiner op zijn 22 deed, namelijk teksten turven en daar een verslag over schrijven.

    Aansluitend op Lieven, die het ook heeft over ‘persoonlijke waarheden’, dit hierboven is een persoonlijke waarheid zonder bronvermelding en uit alle bijdragen hiervoor heb ik bepaald niet begrepen dat ik hier te maken had met iemand die op zijn twintigste meer had bereikt dan Steiner in heel zijn leven.
    Nu zal er wel iemand zijn die dit uitlegt als een gevoeligheid naar Steiner toe, maar ik denk dat je de essentie van wat ik hier aangeef wel begrijpt Floris. Ook als het op Goethe,Blavatsky, Krishanmurti of menig ander betrekking had gehad was ik tot dezelfde slotsom gekomen
    Op zo’n manier is een ‘polemiek’ geen dialoog en geen serieus gesprek meer. Ik zet mijn werk mbt. De Mission op een iets lager pitje, tot slot heb ik ook een zeer drukke baan en zijn mijn vrije dagen voorlopig weer op. Maar Floris, bij gelegenheid probeer ik je mijn bijdrage op een ander manier toe te sturen. Hier slechts 1 verslag voorbeeld van een ‘jongelui’ , Steiner was zijn naam, naar aanleiding van ; tekstjes turven en een verslag schrijven. Niet lang daarna : ‘ Grundlinien einer Erkenntnistheorie der Goetheschen Weltanschauung, mit besondere Rucksicht auf Schiller’ Steiner was toen 23 jaar oud, en daarna “Wahrheit und Wissenschaft” en “die Philosophie der Freiheit” Allemaal werken die van grote betekenis zijn om het werk van Steiner te leren kennen en van een persoonlijke beoordeling te kunnen voorzien. Hoewel, er schijnen hele knappe mensen te zijn die dat al kunnen beoordelen zonder daar kennis van te hebben genomen. Overigens wil het kennen van deze werken niet zonder meer impliceren dat mensen dit dan als waarheid moeten of zullen erkennen, daar spelen nog een aantal andere factoren in mee. Overigens wil dat ook niet zeggen dat iemand die al zo jong dit soort werken schreef, aanbeden moet worden, vereerd, als een absolute autoriteit moet worden gezien en al dies meer. Het toont aan dat we hier met iemand hebben te doen die al op jonge leeftijd een zeer geschoold en wetenschappelijk persoon was.

    IX. GOETHES ERKENNTNISTHEORIE

    Wir haben schon im vorigen Kapitel angedeutet, daß Goethes wissenschaftliche Weltanschauung als abgeschlossenes Ganzes, aus einem Prinzipe entwickelt, nicht vorliegt. Wir haben es nur mit einzelnen Manifestationen zu tun, aus denen wir sehen, wie sich dieser oder jener Gedanke im Lichte seiner Denkweise ausnimmt. Es ist dies der Fall in seinen wissenschaftlichen Werken, in den kurzen Andeutungen über diesen oder jenen Begriff, wie er sie in den “Sprüchen in Prosa” gibt, und in den Briefen an seine Freunde. Die künstlerische Ausgestaltung seiner Weltanschauung endlich, die uns ja auch die mannigfaltigsten Rückschlüsse auf seine Grundideen gestattet, liegt uns in seinen Dichtungen vor. Damit aber, daß wir rückhaltlos zugeben, daß Goethes Grundprinzipien von ihm nie als zusammenhängendes Ganzes ausgesprochen worden sind, wollen wir durchaus nicht zugleich die Behauptung gerechtfertigt finden, daß Goethes Weltanschauung nicht aus einem ideellen Zentrum entspringt, das sich in eine streng wissenschaftliche Fassung bringen läßt.
    Wir müssen uns vor allem klar darüber sein, um was es sich hierbei handelt. Was in Goethes Geist als das innere, treibende Prinzip in allen seinen Schöpfungen wirkte, sie durchdrang und belebte, konnte sich als solches, in seiner Besonderheit nicht in den Vordergrund drängen. Eben weil es bei Goethe alles durchdringt, konnte es nicht als einzelnes zu gleicher Zeit vor sein Bewußtsein treten. Wäre das letztere der Fall gewesen, dann hätte es als Abgeschlosse-

    141

    nes, Ruhendes vor seinen Geist treten müssen, anstatt daß es, wie es wirklich der Fall war, stets ein Tätiges, Wirkendes war. Dem Ausleger Goethes obliegt es, den mannigfachen Betätigungen und Offenbarungen dieses Prinzipes, seinem stetigen Flusse, zu folgen, um es dann in ideellen Umrissen auch als abgeschlossenes Ganzes zu zeichnen. Wenn es uns gelingt, den wissenschaftlichen Inhalt dieses Prinzipes klar und bestimmt auszusprechen und allseitig in wissenschaftlicher Folgerichtigkeit zu entwickeln, dann werden uns die exoterischen Ausführungen Goethes erst in ihrer wahren Beleuchtung erscheinen, weil wir sie als in ihrer Entwicklung, von einem gemeinsamen Zentrum aus, erblicken werden.
    In diesem Kapitel soll uns Goethes Erkenntnistheorie beschäftigen. Was die Aufgabe dieser Wissenschaft anlangt, so ist leider seit Kant eine Verwirrung eingetreten, die wir hier kurz andeuten müssen, bevor wir zu dem Verhältnisse Goethes zu derselben übergehen.
    Kant glaubte, die Philosophie vor ihm habe sich deshalb auf einem Irrwege befunden, weil sie die Erkenntnis des Wesens der Dinge anstrebte, ohne sich zuerst zu fragen, wie eine solche Erkenntnis möglich sei. Er sah das Grundübel alles Philosophierens vor ihm darin, daß man über die Natur des zu erkennenden Objektes nachdachte, bevor man das Erkennen selbst in bezug auf seine Fähigkeit geprüft hatte. Diese letztere Prüfung machte er daher zum philosophischen Grundproblem und inaugurierte damit eine neue Ideenrichtung. Die auf Kant fussende Philosophie hat seitdem unsägliche wissenschaftliche Kraft auf die Beantwortung dieser Frage verwendet; und heute mehr als je sucht man in philosophischen Kreisen der Lösung

    142

    dieser Aufgabe näherzukommen. Die Erkenntnistheorie aber, die in der Gegenwart geradezu zur wissenschaftlichen Zeitfrage geworden ist, soll nichts weiter sein als die ausführliche Antwort auf die Frage: Wie ist Erkenntnis möglich? Auf Goethe angewendet, würde dann die Frage heißen: Wie dachte sich Goethe die Möglichkeit einer Erkenntnis?
    Bei genauerem Zusehen stellt sich aber heraus, daß die Beantwortung der gestellten Frage durchaus nicht an die Spitze der Erkenntnistheorie gestellt werden darf. Wenn ich nach der Möglichkeit eines Dinges frage, dann muß ich vorher dasselbe erst untersucht haben. Wie aber, wenn sich der Begriff der Erkenntnis, den Kant und seine Anhänger haben, und von dem sie fragen, ob er möglich ist oder nicht, selbst als durchaus unhaltbar erwiese, wenn er vor einer eindringenden Kritik nicht standhalten könnte? Wenn unser Erkenntnisprozeß etwas ganz anderes wäre als das von Kant Definierte? Dann wäre die ganze Arbeit nichtig. Kant hat den landläufigen Begriff des Erkennens angenommen und nach seiner Möglichkeit gefragt. Nach diesem Begriffe soll das Erkennen in einem Abbilden von außer dem Bewußtsein stehenden, an sich bestehenden Seinsverhältnissen bestehen. Man wird aber so lange über die Möglichkeit der Erkenntnis nichts ausmachen können, als man nicht die Frage nach dem Was des Erkennens selbst beantwortet hat. Damit wird die Frage: Was ist das Erkennen? zur ersten der Erkenntnistheorie gemacht. In bezug auf Goethe wird es also unsere Aufgabe sein, zu zeigen, was sich Goethe unter Erkennen vorstellte.
    Die Bildung eines Einzelurteiles, die Feststellung einer Tatsache oder Tatsachenreihe, die man nach Kant schon

    143

    Erkenntnis nennen könnte, ist im Sinne Goethes noch durchaus nicht Erkennen. Er hätte sonst vom Stil nicht gesagt, daß er auf den tiefsten Grundfesten der Erkenntnis beruhe und dadurch im Gegensatze zur einfachen Naturnachahmung steht, bei welcher der Künstler sich an die Gegenstände der Natur wendet, mit Treue und Fleiß ihre Gestalten, ihre Farben auf das genaueste nachahmt, sich gewissenhaft niemals von ihr entfernt. Dieses Entfernen von der Sinnenwelt in ihrer Unmittelbarkeit ist bezeichnend für Goethes Ansicht vom wirklichen Erkennen. Das unmittelbar Gegebene ist die Erfahrung. Im Erkennen schaffen wir aber ein Bild von dem unmittelbar Gegebenen, das wesentlich mehr enthält, als was die Sinne, die doch die Vermittler aller Erfahrung sind, liefern können. Wir müssen, um im Goetheschen Sinne die Natur zu erkennen, sie nicht in ihrer Tatsächlichkeit festhalten, sondern sie muß sich im Prozesse des Erkennens als ein wesentlich Höheres entpuppen, als was sie im ersten Gegenübertreten erscheint. Die Millsche Schule nimmt an, alles, was wir mit der Erfahrung tun können, sei ein bloßes Zusammenfassen einzelner Dinge in Gruppen, die wir dann als abstrakte Begriffe festhielten. Das ist kein wahres Erkennen. Denn jene abstrakten Begriffe Mills haben keine andere Aufgabe, als das zusammenzufassen, was sich den Sinnen darbietet mit allen Qualitäten der unmittelbaren Erfahrung. Ein wahres Erkennen muß zugeben, daß die unmittelbare Gestalt der sinnenfällig-gegebenen Welt noch nicht ihre wesentliche ist, sondern daß sich uns diese erst im Prozesse des Erkennens enthüllt. Das Erkennen muß uns das liefern, was uns die Sinnenerfahrung vorenthält, was aber doch wirklich ist. Das Millsche Erkennen ist des-

    144

    halb kein wahrhaftes Erkennen, weil es nur ein ausgebildetes sinnliches Erfahren ist. Es läßt die Dinge so, wie sie Augen und Ohren liefern. Nicht das Gebiet des Erfahrbaren sollen wir überschreiten und uns in ein Phantasiegebilde verlieren, wie es die Metaphysiker älterer und neuerer Zeit liebten, sondern wir sollen von der Gestalt des Erfahrbaren, wie sie sich uns in dem für die Sinne Gegebenen darstellt, zu einer solchen fortschreiten, die unsere Vernunft befriedigt.
    Es tritt nun die Frage an uns heran: Wie verhält sich das unmittelbar Erfahrene zu dem im Prozesse des Erkennens entstandenen Bild der Erfahrung? Wir wollen diese Frage zuerst ganz selbständig beantworten und dann zeigen, daß die Antwort, die wir geben, eine Konsequenz der Goetheschen Weltanschauung ist.
    Zunächst stellt sich uns die Welt als eine Mannigfaltigkeit im Raum und in der Zeit dar. Wir nehmen räumlich und zeitlich gesonderte Einzelheiten wahr: da diese Farbe, dort jene Gestalt; jetzt diesen Ton, dann jenes Geräusch usw. Nehmen wir zuerst ein Beispiel aus der unorganischen Welt und sondern wir ganz genau das, was wir mit den Sinnen wahrnehmen, ab von dem, was der Erkenntnisprozeß liefert. Wir sehen einen Stein, der gegen eine Glastafel fliegt, dieselbe durchbohrt und dann nach einer gewissen Zeit zur Erde fällt. Wir fragen, was ist hier in unmittelbarer Erfahrung gegeben? Eine Reihe aufeinanderfolgender Gesichtswahrnehmungen, ausgehend von den Orten, die der Stein nacheinander eingenommen hat, eine Reihe von Schallwahrnehmungen beim Zerbrechen der Scheibe, das Hinwegfliegen der Glasscherben usw. Wenn man sich nicht täuschen will, so muß man sagen: der unmit-

    145

    telbaren Erfahrung ist nichts weiter gegeben als dieses zusammenhangslose Aggregat von Wahrnehmungsakten.
    Dieselbe strenge Abgrenzung des unmittelbar Wahrgenommenen (der sinnlichen Erfahrung) findet man auch bei Volkelt in seiner ausgezeichneten Schrift “Kants Erkenntnistheorie nach ihren Grundprinzipien analysiert” [Hamburg 1879], die zu dem Besten gehört, was die neuere Philosophie hervorgebracht hat. Es ist aber durchaus nicht einzusehen, warum Volkelt die zusammenhangslosen Wahrnehmungsbilder als Vorstellungen auffaßt und sich damit von vornherein den Weg zu einer möglichen objektiven Erkenntnis abschneidet. Die unmittelbare Erfahrung von vornherein als ein Ganzes von Vorstellungen auffassen, ist doch entschieden ein Vorurteil. Wenn ich irgendeinen Gegenstand vor mir habe, so sehe ich an ihm Gestalt, Farbe, ich nehme eine gewisse Härte an ihm wahr usw. Ob dieses Aggregat von meinen Sinnen gegebenen Bildern ein außer mir Liegendes, ob es bloßes Vorstellungsgebilde ist: ich weiß es von vornherein nicht. So wenig ich von vornherein – ohne denkende Erwägung – die Erwärmung des Steines als Folge der erwärmenden Sonnenstrahlen erkenne, so wenig weiß ich, in welcher Beziehung die mir gegebene Welt zu meinem Vorstellungsvermögen steht. Volkelt stellt an die Spitze der Erkenntnistheorie den Satz: “daß wir eine Mannigfaltigkeit so und so beschaffener Vorstellungen haben”.Daß wir eine Mannigfaltigkeit gegeben haben, ist richtig; aber woher wissen wir, daß diese Mannigfaltigkeit aus Vorstellungen besteht? Volkelt tut in der Tat etwas sehr Unstatthaftes, wenn er erst behauptet: wir müssen festhalten, was uns in unmittelbarer Erfahrung gegeben ist, und dann die Voraussetzung, die nicht gegeben sein kann,

    146

    macht, daß die Erfahrungswelt Vorstellungswelt ist. Wenn wir eine solche Voraussetzung machen wie es die Volkeltsche ist, dann sind wir sofort zur oben gekennzeichneten falschen Fragestellung in der Erkenntnistheorie gezwungen. Sind unsere Wahrnehmungen Vorstellungen, dann ist unser gesamtes Wissen Vorstellungswissen und es entsteht die Frage: Wie ist eine Übereinstimmung der Vorstellung mit dem Gegenstande möglich, den wir vorstellen?
    Wo aber hat je eine wirkliche Wissenschaft mit dieser Frage etwas zu tun? Man betrachte die Mathematik! Sie hat ein Gebilde vor sich, das durch den Schnitt dreier Geraden entstanden ist: ein Dreieck. Die drei Winkel t, p, y stehen in einer konstanten Beziehung; sie machen zusammen einen gestreckten Winkel oder zwei Rechte aus 180 Grad). Das ist ein mathematisches Urteil. Wahrgenommen sind die Winkel t:, p, y. Auf Grund denkender Erwägung stellt sich das obige Erkenntnisurteil ein. Es stellt einen Zusammenhang dreier Wahrnehmungsbilder her. Von einem Reflektieren auf irgendeinen hinter der Vorstellung des Dreieckes stehenden Gegenstand ist nicht die Rede. Und so machen es alle Wissenschaften. Sie spinnen Fäden von Vorstellungsbild zu Vorstellungsbild, schaffen Ordnung in dem, was der unmittelbaren Wahrnehmung ein Chaos ist; nirgends aber kommt etwas außer dem Gegebenen in

    147

    Betracht. Wahrheit ist nicht Übereinstimmung einer Vorstellung mit ihrem Gegenstande, sondern der Ausdruck eines Verhältnisses zweier wahrgenommener Fakta.
    Wir kommen auf unser Beispiel von dem geworfenen Stein zurück. Wir verbinden die Gesichtswahrnehmungen, die von den einzelnen Orten, an denen sich der Stein befindet, ausgehen. Diese Verbindung gibt eine krumme Linie (Wurflinie); wir erhalten das Gesetz des schiefen Wurfes; wenn wir ferner die materielle Beschaffenheit des Glases in Betracht ziehen, dann den fliegenden Stein als Ursache, das Zerbrechen der Scheibe als Wirkung auffassen usw., so haben wir das Gegebene mit Begriffen so durchtränkt, daß es uns verständlich wird. Diese ganze Arbeit, welche die Mannigfaltigkeit der Wahrnehmung in eine begriffliche Einheit zusammenfaßt, vollzieht sich innerhalb unseres Bewußtseins. Der ideelle Zusammenhang der Wahrnehmungsbilder ist nicht durch die Sinne gegeben, sondern von unserem Geiste schlechterdings selbständig erfaßt. Für ein mit bloßem sinnlichen Wahrnehmungsvermögen begabtes Wesen wäre diese ganze Arbeit einfach nicht da. Es würde für dasselbe die Außenwelt einfach jenes zusammenhangslose Wahrnehmungschaos bleiben, das wir als das uns zunächst (unmittelbar) Gegenübertretende charakterisiert haben.
    So ist also der Ort, wo die Wahrnehmungsbilder in ihrem ideellen Zusammenhange erscheinen, wo den ersteren der letztere als deren begriffliches Gegenbild entgegengehalten wird, das menschliche Bewußtsein. Wenn nun auch dieser begriffliche (gesetzliche) Zusammenhang seiner substantiellen Beschaffenheit nach im Bewußtsein produziert ist, so folgt daraus noch durchaus nicht, daß er auch seiner

    148

    Bedeutung nach nur subjektiv ist. Er entspringt vielmehr ebensosehr seinem Inhalte nach aus der Objektivität, wie er seiner begrifflichen Form nach aus dem Bewußtsein entspringt. Er ist die notwendige objektive Ergänzung des Wahrnehmungsbildes. Gerade deswegen, weil das Wahrnehmungsbild ein unvollständiges, in sich unvollendetes ist, sind wir gezwungen, demselben als sinnlicher Erfahrung die notwendige Ergänzung hinzuzufügen. Wäre das unmittelbar Gegebene sich selbst so weit genug, daß uns nicht an jedem Punkte desselben ein Problem erwüchse, wir brauchten nimmermehr über dasselbe hinauszugehen. Aber die Wahrnehmungsbilder folgen durchaus nicht so aufeinander und auseinander, daß wir sie selbst als gegenseitige Folgen voneinander ansehen können; sie folgen vielmehr aus etwas anderem, was der sinnlichen Auffassung verschlossen ist. Es tritt ihnen das begriffliche Auffassen gegenüber und erfaßt auch jenen Teil der Wirklichkeit, der den Sinnen verschlossen bleibt. Das Erkennen wäre schlechterdings ein nutzloser Prozeß, wenn in der Sinnenerfahrung uns ein Vollendetes überliefert würde. Jedes Zusammenfassen, Ordnen, Gruppieren der sinnenfälligen Tatsachen hätte keinerlei objektiven Wert. Das Erkennen hat nur einen Sinn, wenn wir die den Sinnen gegebene Gestalt nicht als eine vollendete gelten lassen, wenn sie uns eine Halbheit ist, die noch Höheres in sich birgt, was aber nicht mehr sinnlich wahrnehmbar ist. Da tritt der Geist ein. Er nimmt jenes Höhere wahr. Deshalb darf das Denken auch nicht so gefaßt werden, als wenn es zu dem Inhalte der Wirklichkeit etwas hinzubrächte. Es ist nicht mehr und nicht weniger Organ des Wahrnehmens wie Auge und Ohr. So wie jenes Farben, dieses Töne, so nimmt das Denken Ideen

    149

    wahr. Der Idealismus ist deshalb mit dem Prinzipe des empirischen Forschens ganz gut vereinbar. Die Idee ist nicht Inhalt des subjektiven Denkens, sondern Forschungsresultat. Die Wirklichkeit tritt uns, indem wir uns ihr mit offenen Sinnen entgegenstellen, gegenüber. Sie tritt uns in einer Gestalt gegenüber, die wir nicht als ihre wahre ansehen können; die letztere erreichen wir erst, wenn wir unser Denken in Fluß bringen. Erkennen heißt: zu der halben Wirklichkeit der Sinnenerfahrung die Wahrnehmung des Denkens hinzufügen, auf daß ihr Bild vollständig werde.
    Es kommt alles darauf an, wie man sich das Verhältnis von Idee und sinnenfälliger Wirklichkeit denkt. Unter der letzteren will ich hier die Gesamtheit der durch die Sinne dem Menschen vermittelten Anschauungen verstehen. Da ist die am weitesten verbreitete Ansicht die, daß der Begriff bloß ein dem Bewußtsein angehöriges Mittel sei, durch das es sich der Daten der Wirklichkeit bemächtigt. Das Wesen der Wirklichkeit liegt im Ansich der Dinge selbst, so daß, wenn wir wirklich imstande wären, auf den Urgrund der Dinge zu kommen, wir uns doch nur des begrifflichen Abbildes desselben und keineswegs seiner selbst bemächtigen könnten. Da sind also zwei ganz getrennte Welten vorausgesetzt. Die objektive Außenwelt, die ihr Wesen, die Gründe ihres Daseins in sich trägt und die subjektiv-ideale Innenwelt, die ein begriffliches Abbild der Außenwelt sein soll. Die letztere ist für das Objektive ganz gleichgültig, sie wird von ihm nicht gefordert, sie ist nur für den erkennenden Menschen da. Die Kongruenz dieser beiden Welten würde das erkenntnistheoretische Ideal dieser Grundansicht sein. Ich rechne zur letzteren

    150

    nicht nur die naturwissenschaftliche Richtung unserer Zeit, sondern auch die Philosophie Kants, Schopenhauers und der Neukantianer und nicht weniger die letzte Phase der Philosophie Schellings. Alle diese Richtungen stimmen darin überein, daß sie die Essenz der Welt in einem Transsubjektiven suchen und von ihrem Standpunkte aus zugeben müssen, daß die subjektiv-ideale Welt, die ihnen deshalb auch bloße Vorstellungswelt ist, nichts für die Wirklichkeit selbst, sondern einzig und allein etwas für das menschliche Bewußtsein bedeutet.
    Ich habe bereits angedeutet, daß diese Ansicht zu der Konsequenz einer vollkommenen Kongruenz von Begriff (Idee) und Anschauung führt. Was sich in der letzteren vorfindet, müßte in ihrem begrifflichen Gegenbilde wieder enthalten sein, nur in ideeller Form. Hinsichtlich des Inhaltes müßten sich die beiden Welten vollständig decken. Die Verhältnisse der räumlich-zeitlichen Wirklichkeit müßten sich genau in der Idee wiederholen; nur daß statt der wahrgenommenen Ausdehnung, Gestalt, Farbe usw. die entsprechende Vorstellung vorhanden sein müßte. Wenn ich z. B. ein Dreieck sehe, so müßte ich seine Umrisse, die Größe, Richtung seiner Seiten usw. im Gedanken verfolgen und mir eine begriffliche Photographie verfertigen. Bei einem zweiten Dreiecke müßte ich genau dasselbe machen und so bei jedem Gegenstande der äußeren und inneren Sinnenwelt. Es würde sich so jedes Ding seinem Orte, seinen Eigenschaften nach genau in meinem idealen Weltbilde wiederfinden.
    Wir müssen uns nun fragen: Entspricht diese Konsequenz den Tatsachen? Ganz und gar nicht. Mein Begriff des Dreieckes ist ein einziger, der alle einzelnen, angeschau-

    151

    ten Dreiecke umfaßt; und ich mag ihn noch so oft vorstellen, er bleibt immer derselbe. Meine verschiedenen Vorstellungen des Dreieckes sind alle miteinander identisch. Ich habe überhaupt nur einen Begriff des Dreieckes.
    In der Wirklichkeit stellt sich jedes Ding dar als ein besonderes, vollbestimmtes “Dieses”, dem ebenso vollbestimmte, mit realer Wirklichkeit gesättigte “Jene” gegenüberstehen. Dieser Mannigfaltigkeit tritt der Begriff als strenge Einheit gegenüber. In ihm gibt es keine Besonderung, keine Teile, er vervielfältigt sich nicht, ist, unendlich oft vorgestellt, immer derselbe.
    Es fragt sich nun: Was ist denn eigentlich der Träger dieser Identität des Begriffes? Seine Erscheinungsform als Vorstellung kann es in der Tat nicht sein, denn darin hatte Berkeley wohl vollkommen recht, daß er behauptet, die eine Vorstellung des Baumes von jetzt habe mit der desselben Baumes in einer Minute darauf, wenn ich zwischen beiden die Augen geschlossen halte, absolut nichts zu tun; ebensowenig die verschiedenen Vorstellungen eines Gegenstandes bei mehreren Individuen miteinander. Es kann die Identität also nur im Inhalte der Vorstellung, in deren Was liegen. Das Bedeutungsvolle, der Gehalt muß mir die Identität verbürgen.
    Damit fällt aber auch jene Ansicht, die dem Begriffe oder der Idee allen selbständigen Inhalt abspricht. Dieselbe glaubt nämlich, die begriffliche Einheit sei als solche überhaupt ohne allen Inhalt; sie entstehe lediglich dadurch, daß gewisse Bestimmungen in den Erfahrungsobjekten hinweggelassen werden, das Gemeinsame hingegen herausgehoben und unserem Intellekte einverleibt werde behufs einer bequemen Zusammenfassung der Mannigfal-

    152

    tigkeit der objektiven Wirklichkeit nach dem Prinzipe, durch möglichst wenige allgemeine Einheiten – also nach dem Prinzipe des kleinsten Kraftmaßes – die gesamte Erfahrung mit dem Geiste zu umfassen. Neben der modernen Naturphilosophie steht Schopenhauer auf diesem Standpunkte. In seiner schroffsten und deshalb einseitigsten Konsequenz aber wird er vertreten in dem Schriftchen von Richard Avenarius: “Die Philosophie als Denken der Welt gemäß dem Prinzip des kleinsten Kraftmaßes. Prolegomena zu einer Kritik der reinen Erfahrung” [Leipzig 1876].
    Diese Ansicht beruht aber lediglich auf einer vollständigen Verkennung nicht nur des Gehaltes des Begriffes, sondern auch der Anschauung.
    Um hier Klarheit zu schaffen, ist es notwendig, auf den Grund zurückzugehen, der die Anschauung als ein Besonderes dem Begriffe als einem Allgemeinen gegenüberstellt.
    Man wird sich fragen müssen: Worinnen liegt denn eigentlich das Charakteristikon des Besonderen? Ist dasselbe begrifflich zu bestimmen? Können wir sagen: Diese begriffliche Einheit muß in diese oder jene anschaulichen, besonderen Mannigfaltigkeiten zerfallen? Nein, ist die ganz bestimmte Antwort. Der Begriff selbst kennt die Besonderheit gar nicht. Sie muß also in Elementen liegen, die dem Begriffe als solchem gar nicht zugänglich sind. Nachdem wir aber ein Zwischenglied zwischen Anschauung und Begriff nicht kennen – wollte man nicht etwa Kants phantastisch-mystische Schemen anführen, die aber heute doch nur für Tändelei gelten können -, so müssen diese Elemente der Anschauung selbst angehören. Der Grund der Besonderung kann nicht aus dem Begriffe abgeleitet, sondern muß

    153

    innerhalb der Anschauung selbst gesucht werden. Das, was die Besonderheit eines Objektes ausmacht, läßt sich nicht begreifen, sondern nur anschauen. Darin liegt der Grund, warum jede Philosophie scheitern muß, die aus dem Begriffe selbst die ganze anschauliche Wirklichkeit ihrer Besonderheit nach ableiten (deduzieren) will. Da liegt auch der klassische Irrtum Fichtes, der die ganze Welt aus dem Bewußtsein ableiten wollte.
    Wer diese Unmöglichkeit aber der Idealphilosophie als einen Mangel vorwirft und sie damit abfertigen will, der handelt in der Tat um nichts vernünftiger als der Philosoph [W. T.] Krug, ein Nachfolger Kants, der von der Identitätsphilosophie forderte, sie solle ihm seine Schreibfeder deduzieren.
    Was die Anschauung wirklich wesentlich von der Idee unterscheidet, ist eben dieses Element, das nicht in Begriffe gebracht werden kann und das eben erfahren werden muß. Dadurch stehen sich Begriff und Anschauung zwar als wesensgleiche, jedoch verschiedene Seiten der Welt gegenüber. Und da die letztere den ersteren fordert, wie wir dargelegt haben, beweist sie, daß sie ihre Essenz nicht in ihrer Besonderheit, sondern in der begrifflichen Allgemeinheit hat. Diese Allgemeinheit muß aber der Erscheinung nach im Subjekte erst aufgefunden werden; denn sie kann zwar vom Subjekte an dem Objekte, nicht aber aus dem letzteren gewonnen werden.
    Der Begriff kann seinen Inhalt nicht aus der Erfahrung entlehnen, denn er nimmt gerade das Charakteristische der Erfahrung, die Besonderheit, nicht in sich auf. Alles, was die letztere konstruiert, ist ihm fremd. Er muß sich also selbst seinen Inhalt geben.

    154

    Man sagt gewöhnlich, das Erfahrungsobjekt sei individuell, sei lebendige Anschauung, der Begriff dagegen abstrakt, gegen die inhaltsvolle Anschauung arm, dürftig, leer. Aber worin wird hier der Reichtum der Bestimmungen gesucht? In der Zahl derselben, die eben bei der Unendlichkeit des Raumes unendlich groß sein kann. Darum ist aber der Begriff nicht weniger vollbestimmt. Die Zahl von dort ist bei ihm durch Qualitäten ersetzt. So wie aber im Begriffe sich die Zahl nicht findet, so fehlt der Anschauung das Dynamisch-Qualitative der Charaktere. Der Begriff ist ebenso individuell, ebenso inhaltsvoll wie die Anschauung. Der Unterschied ist nur der, daß bei Erfassung des Inhalts der Anschauung nichts notwendig ist als offene Sinne, rein passives Verhalten der Außenwelt gegenüber, während der ideelle Kern der Welt im Geiste durch dessen eigenes spontanes Verhalten entstehen muß, wenn er überhaupt zum Vorschein kommen soll. Es ist eine ganz belanglose und müßige Redensart zu sagen: der Begriff sei der Feind der lebendigen Anschauung. Er ist ihr Wesen, das eigentlich treibende und wirkende Prinzip in ihr, fügt zu ihrem Inhalte den seinen hinzu, ohne den ersteren aufzuheben – denn er geht ihn als solcher nichts an – und er sollte der Feind der Anschauung sein! Feind ist er ihr nur, wenn eine sich selbst mißverstehende Philosophie den ganzen, reichen Inhalt der Sinnenwelt aus der Idee herausspinnen will. Denn sie liefert dann, statt der lebendigen Natur, ein leeres Phrasenschema.
    Nur auf die von uns angedeutete Weise kommt man zu einer befriedigenden Erklärung dessen, was eigentlich Erfahrungswissen ist. Die Notwendigkeit, zur begrifflichen Erkenntnis fortzuschreiten, wäre schlechterdings nicht ein

    155

    zusehen, wenn der Begriff nichts Neues zur sinnenfälligen Anschauung hinzubrächte. Das reine Erfahrungswissen dürfte keinen Schritt über die Millionen Einzelheiten hinausmachen, die uns in der Anschauung vorliegen. Das reine Erfahrungswissen muß konsequenterweise seinen eigenen Inhalt negieren. Denn wozu im Begriffe noch einmal schaffen, was in der Anschauung ja ohnehin vorhanden ist? Der konsequente Positivismus müßte nach diesen Erwägungen einfach jede wissenschaftliche Arbeit einstellen und sich auf die bloßen Zufälligkeiten verlassen. Indem er das nicht tut, führt er tatsächlich aus, was er theoretisch verneint. Überhaupt gibt sowohl der Materialismus wie der Realismus implicite zu, was wir behaupten. Deren Vorgehen hat nur eine Berechtigung von unserem Standpunkte aus, während es mit ihren eigenen theoretischen Grundanschauungen im schreiendsten Widerspruche steht.
    Von unserem Standpunkte aus erklärt sich die Notwendigkeit wissenschaftlicher Erkenntnis und die Überschreitung der Erfahrung ganz widerspruchslos. Als das zuerst und unmittelbar Gegebene tritt uns die Sinnenwelt gegenüber; sie sieht uns wie ein ungeheures Rätsel an, weil wir das Treibende, Wirkende derselben in ihr selbst nimmermehr finden können. Da tritt die Vernunft hinzu und hält mit der idealen Welt der Sinnenwelt die prinzipielle Wesenheit gegenüber, die die Lösung des Rätsels bildet. So objektiv die Sinnenwelt, so objektiv sind diese Prinzipien. Daß sie für die Sinne nicht, sondern nur für die Vernunft zur Erscheinung kommen, ist für ihren Inhalt gleichgültig. Gäbe es keine denkenden Wesen, so kämen diese Prinzipien zwar niemals zur Erscheinung; sie wären deshalb aber nicht minder die Essenz der Erscheinungswelt.

    156

    Damit haben wir der transzendenten Weltansicht Lockes, Kants, des späteren Schelling, Schopenhauers, Volkelts, der Neukantianer und der modernen Naturforscher eine wahrhaft immanente gegenübergestellt.
    Jene suchen den Weltgrund in einem dem Bewußtsein Fremden, Jenseitigen, die immanente Philosophie in dem, was für die Vernunft zur Erscheinung kommt. Die transzendente Weltansicht betrachtet die begriffliche Erkenntnis als Bild der Welt, die immanente als die höchste Erscheinungsform derselben. Jene kann daher nur eine formale Erkenntnistheorie liefern, die sich auf die Frage gründet: Welches ist das Verhältnis von Denken und Sein? Diese stellt an die Spitze ihrer Erkenntnistheorie die Frage: Was ist Erkennen? Jene geht von dem Vorurteil einer essentiellen Differenz von Denken und Sein aus, diese geht vorurteilslos auf das allein Gewisse, das Denken, los und weiß, daß sie außer dem Denken kein Sein finden kann.
    Fassen wir die an der Hand erkenntnistheoretischer Erwägungen gewonnenen Resultate zusammen, so ergibt sich folgendes: Wir haben von der völlig bestimmungslosen, unmittelbaren Form der Wirklichkeit auszugehen, von dem, was den Sinnen gegeben ist, bevor wir unser Denken in Fluß bringen, von dem nur Gesehenen, nur Gehörten usw. Es kommt darauf an, daß wir uns bewußt sind, was uns die Sinne liefern und was das Denken. Die Sinne sagen uns nicht, daß die Dinge in irgendeinem Verhältnisse zueinander stehen, wie etwa, daß dieses Ursache, jenes Wirkung ist. Für die Sinne sind alle Dinge gleich wesentlich für den Weltenbau. Das gedankenlose Betrachten weiß nicht, daß das Samenkorn auf einer höheren Stufe der Vollkommenheit steht als das Staubkorn auf der Straße.

    157

    Für die Sinne sind beide gleichbedeutende Wesen, wenn sie äußerlich gleich aussehen. Napoleon ist auf dieser Stufe der Betrachtung nicht welthistorisch wichtiger als Hinz oder Kunz im abgelegenen Gebirgsdorfe. Bis hierher ist die Erkenntnistheorie von heute vorgedrungen. Daß sie aber diese Wahrheiten keineswegs erschöpfend durchdacht hat, das zeigt der Umstand, daß fast alle Erkenntnistheoretiker den Fehler machen, diesem vorläufig unbestimmten und bestimmungslosen Gebilde, dem wir auf der ersten Stufe unseres Wahrnehmens gegenübertreten, sogleich das Prädikat beizulegen, daß es Vorstellung sei. Das heißt doch gegen die eigene, eben gewonnene Einsicht in der gröbsten Weise verstoßen. So wenig wir, wenn wir bei der unmittelbaren Sinnesauffassung stehen bleiben, wissen, daß der fallende Stein die Ursache der Vertiefung an dem Orte ist, wo er aufgefallen, so wenig wissen wir, daß er Vorstellung ist. So wie wir zu jenem erst durch mannigfache Erwägungen gelangen können, so könnten wir auch zu der Erkenntnis, daß die uns gegebene Welt bloße Vorstellung sei, auch wenn sie richtig wäre, nur durch Nachdenken kommen. Ob das, was sie mir vermitteln, ein reales Wesen, ob es bloß Vorstellung ist, darüber geben mir die Sinne keinen Aufschluß. Die Sinnenwelt stellt sich uns gegenüber wie aus der Pistole geschossen. Wir müssen, wenn wir sie In ihrer Reinheit haben wollen, uns enthalten, ihr irgendein charakterisierendes Prädikat beizulegen. Wir können nur das eine sagen: Sie tritt uns gegenüber, sie ist uns gegeben. Damit ist über sie selbst eben noch gar nichts ausgemacht. Nur wenn wir so verfahren, versperren wir uns nicht den Weg zu einer unbefangenen Beurteilung dieses Gegebenen. Wenn wir ihm von vornherein ein Charakteristikon bei-

    158

    legen, so hört diese Unbefangenheit auf. Wenn wir z. B. sagen: das Gegebene sei Vorstellung, so kann die ganze folgende Untersuchung nur unter dieser Voraussetzung geführt werden. Wir lieferten auf diese Weise keine voraussetzungslose Erkenntnistheorie, sondern wir beantworteten die Frage: was ist Erkennen? unter der Voraussetzung, daß das den Sinnen Gegebene Vorstellung ist. Das ist der Grundfehler der Erkenntnistheorie Volkelts. Er stellt am Beginne derselben in aller Strenge die Forderung auf, daß die Erkenntnistheorie voraussetzungslos sein müsse. Er stellt aber an die Spitze den Satz: daß wir eine Mannigfaltigkeit von Vorstellungen haben. So ist seine Erkenntnistheorie nur die Beantwortung der Frage: wie ist Erkennen möglich unter der Voraussetzung, daß das Gegebene eine Mannigfaltigkeit von Vorstellungen ist? Für uns wird sich die Sache ganz anders stellen. Wir nehmen das Gegebene, wie es ist: als Mannigfaltigkeit von – irgend etwas, das sich uns selbst enthüllen wird, wenn wir uns von ihm fortdrängen lassen. So haben wir Aussicht, zu einer objektiven Erkenntnis zu gelangen, weil wir das Objekt selbst sprechen lassen. Wir können hoffen, daß uns dieses Gebilde, dem wir gegenüberstehen, alles enthüllt, wessen wir bedürfen, wenn wir den freien Zutritt seiner Kundgebungen zu unserem Urteilsvermögen nicht durch ein hemmendes Vorurteil unmöglich machen. Denn selbst dann, wenn uns die Wirklichkeit ewig rätselhaft bleiben sollte, hätte eine solche Wahrheit nur Wert, wenn sie an der Hand der Dinge gewonnen wäre. Völlig bedeutungslos aber wäre die Behauptung: unser Bewußtsein sei so und so beschaffen, deshalb können wir über die Dinge der Welt nicht ins klare kommen. Ob unsere geistigen Kräfte ausreichen, das Wesen

    159

    der Dinge zu erfassen, müssen wir an diesen selbst erproben. Ich kann die vollkommensten Geisteskräfte haben; wenn die Dinge keinen Aufschluß über sich geben, so helfen mir meine Anlagen nichts. Und umgekehrt, ich mag wissen, daß meine Kräfte gering sind; ob sie nicht dennoch hinreichen die Dinge zu erkennen, weiß ich deshalb noch nicht.
    Was wir weiter eingesehen haben, ist dieses: Das unmittelbar Gegebene läßt uns in der charakterisierten Form unbefriedigt. Es tritt uns wie eine Forderung, wie ein zu lösendes Rätsel gegenüber. Es sagt uns: Ich bin da; aber so wie ich dir da entgegentrete, bin ich nicht in meiner wahren Gestalt. Indem wir diese Stimme von außen vernehmen, indem wir uns bewußt werden, daß wir einer Halbheit, einem Wesen gegenüberstehen, das uns seine bessere Seite verbirgt, kündigt sich in unserem Innern die Tätigkeit jenes Organes an, durch das wir über die andere Seite des Wirklichen Aufschluß erlangen, durch das wir die Halbheit zu einer Ganzheit zu ergänzen imstande sind. Wir werden uns bewußt, daß wir das, was wir nicht sehen, hören usw., durch das Denken ergänzen müssen. Das Denken ist berufen, das Rätsel zu lösen, das uns die Anschauung aufgibt.
    Klarheit über dieses Verhältnis wird uns erst, wenn wir untersuchen, warum wir von der anschaulichen Wirklichkeit unbefriedigt, von der gedachten dagegen befriedigt sind. Die anschauliche Wirklichkeit tritt uns als Fertiges gegenüber. Es ist eben da; wir haben nichts dazu beigetragen, daß es so ist. Wir fühlen uns daher einem fremden Wesen gegenüber, das wir nicht produziert haben, ja bei dessen Produktion wir nicht einmal gegenwärtig waren.

    160

    Wir stehen vor einem Gewordenen. Erfassen aber können wir nur das, von dem wir wissen, wie es so geworden, wie es zustande gekommen ist; wenn wir wissen, wo die Fäden sind, an denen das hängt, was vor uns erscheint. Bei unserem Denken ist das anders. Ein Gedankengebilde tritt mir nicht gegenüber, ohne daß ich selbst an seinem Zustandekommen mitwirke; es kommt nur so in das Feld meines Wahrnehmens, daß ich es selbst aus dem dunklen Abgrund der Wahrnehmungslosigkeit heraufhebe. Der Gedanke tritt in mir nicht als fertiges Gebilde auf, wie die Sinneswahrnehmung, sondern ich bin mir bewußt, daß, wenn ich ihn in einer abgeschlossenen Form festhalte, ich ihn selbst auf diese Form gebracht habe. Was mir vorliegt erscheint mir nicht als erstes, sondern als letztes, als der Abschluß eines Prozesses, der mit mir so verwachsen ist, daß ich immer innerhalb seiner gestanden habe. Das aber ist es, was ich bei einem Dinge, das in den Horizont meines Wahrnehmens tritt, verlangen muß, um es zu begreifen. Es darf mir nichts dunkel bleiben; es darf nichts als Abgeschlossenes erscheinen; ich muß es selbst verfolgen bis zu jener Stufe, wo es ein Fertiges geworden ist. Deshalb drängt uns die unmittelbare Form der Wirklichkeit, die wir gewöhnlich Erfahrung nennen, zu einer wissenschaftlichen Bearbeitung. Wenn wir unser Denken in Fluß bringen, dann gehen wir auf die uns zuerst verborgen gebliebenen Bedingungen des Gegebenen zurück; wir arbeiten uns vom Produkt zur Produktion empor, wir gelangen dazu, daß uns die Sinneswahrnehmung auf dieselbe Weise durchsichtig wird wie der Gedanke. Unser Erkenntnisbedürfnis wird so befriedigt. Wir können also erst dann mit einem Dinge wissenschaftlich abschließen, wenn wir das unmittelbar Wahr-

    161

    genommene mit dem Denken ganz (restlos) durchdrungen haben. Ein Prozeß der Welt erscheint nur dann als von uns ganz durchdrungen, wenn er unsere eigene Tätigkeit ist. Ein Gedanke erscheint als der Abschluß eines Prozesses, innerhalb dessen wir stehen. Das Denken ist aber der einzige Prozeß, bei dem wir uns ganz innerhalb stellen können, in dem wir aufgehen können. Daher muß der wissenschaftlichen Betrachtung die erfahrene Wirklichkeit auf dieselbe Weise als aus der Gedankenentwicklung hervorgehend erscheinen, wie ein reiner Gedanke selbst. Das Wesen eines Dinges erforschen heißt, im Zentrum der Gedankenwelt einsetzen und aus diesem heraus arbeiten, bis uns ein solches Gedankengebilde vor die Seele tritt, das uns mit dem erfahrenen Dinge identisch erscheint. Wenn wir von dem Wesen eines Dinges oder der Welt überhaupt sprechen, so können wir also gar nichts anderes meinen, als das Begreifen der Wirklichkeit als Gedanke, als Idee. In der Idee erkennen wir dasjenige, woraus wir alles andere herleiten müssen: das Prinzip der Dinge. Was die Philosophen das Absolute, das ewige Sein, den Weltengrund, was die Religionen Gott nennen, das nennen wir, auf Grund unserer erkenntnistheoretischen Erörterungen: die Idee. Alles, was in der Welt nicht unmittelbar als Idee erscheint, wird zuletzt doch als aus ihr hervorgehend erkannt. Was oberflächliche Betrachtung bar alles Anteils an der Idee glaubt, leitet tieferes Denken aus ihr ab. Keine andere Form des Daseins kann uns befriedigen, als die aus der Idee hergeleitete. Nichts darf abseits stehen bleiben, alles muß ein Teil des großen Ganzen werden, das die Idee umspannt. Sie aber fordert kein Hinausgehen über sich selbst. Sie ist die auf sich gebaute, in sich selbst festbegrün-

    162

    dete Wesenheit. Das liegt nicht etwa darinnen, daß wir sie in unserem Bewußtsein unmittelbar gegenwärtig haben. Das liegt an ihr selbst. Wenn sie ihr Wesen nicht selbst ausspräche, dann würde sie uns eben auch so erscheinen wie die übrige Wirklichkeit: aufklärungsbedürftig. Das scheint denn doch dem zu widersprechen, was wir oben sagten: die Idee erschiene deshalb in einer uns befriedigenden Form, weil wir bei ihrem Zustandekommen tätig mitwirken. Das rührt aber nicht von der Organisation unseres Bewußtseins her. Wäre die Idee nicht eine auf sich selbst gebaute Wesenheit, so könnten wir ein solches Bewußtsein gar nicht haben. Wenn etwas das Zentrum, aus dem es entspringt, nicht in sich, sondern außer sich hat, so kann ich, wenn es mir gegenübertritt, mich mit ihm nicht befriedigt erklären, ich muß über dasselbe hinausgehen, eben zu jenem Zentrum. Nur wenn ich auf etwas stoße, das nicht über sich hinausweist, dann erlange ich das Bewußtsein: jetzt stehst du innerhalb des Zentrums; hier kannst du stehen bleiben. Mein Bewußtsein, daß ich innerhalb eines Dinges stehe, ist nur die Folge von der objektiven Beschaffenheit dieses Dinges, daß es sein Prinzip mit sich bringe. Wir gelangen, indem wir uns der Idee bemächtigen, in den Kern der Welt. Was wir hier erfassen, ist dasjenige, aus dem alles hervorgeht. Wir werden mit diesem Prinzipe eine Einheit; deshalb erscheint uns die Idee, die das Objektivste ist, zugleich als das Subjektivste.
    Die sinnenfällige Wirklichkeit ist uns ja gerade deshalb so rätselhaft, weil wir ihr Zentrum nicht in ihr selbst finden. Sie hört es auf zu sein, wenn wir erkennen, daß sie mit der Gedankenwelt, die in uns zur Erscheinung kommt, dasselbe Zentrum hat.

    163

    Dieses Zentrum kann nur ein einheitliches sein. Es muß ja so sein, daß alles übrige darauf hinweist, als auf seinen Erklärungsgrund. Gäbe es mehrere centra der Welt – mehrere principia, aus denen die Welt zu erkennen wäre – und wiese ein Gebiet der Wirklichkeit auf dieses, ein anderes auf jenes Weltprinzip hin, dann wären wir, sobald wir uns in einem Wirklichkeitsgebiet befänden, nur auf das eine Zentrum hingewiesen. Es fiele uns gar nicht ein, noch nach einem andern zu fragen. Nichts wüßte das eine Gebiet von dem andern. Sie wären füreinander einfach nicht da. Es hat deshalb gar keinen Sinn, von mehr als einer Welt zu sprechen. Die Idee ist daher an allen Orten der Welt, in allen Bewußtseinen eine und dieselbe. Daß es verschiedene Bewußtseine gibt und jedes die Idee vorstellt, ändert nichts an der Sache. Der Ideengehalt der Welt ist auf sich selbst gebaut, in sich vollkommen. Wir erzeugen ihn nicht, wir suchen ihn nur zu erfassen. Das Denken erzeugt ihn nicht, sondern nimmt ihn wahr. Es ist nicht Produzent, sondern Organ der Auffassung. So wie verschiedene Augen einen und denselben Gegenstand sehen, so denken verschiedene Bewußtseine einen und denselben Gedankeninhalt. Die mannigfaltigen Bewußtseine denken ein und dasselbe; sie nähern sich dem Einen nur von verschiedenen Seiten. Deshalb erscheint es ihnen mannigfaltig modifiziert. Diese Modifikation ist aber keine Verschiedenheit der Objekte, sondern nur ein Auffassen unter andern Gesichtswinkeln. Die Verschiedenheit der menschlichen Ansichten ist ebenso erklärlich wie die Verschiedenheit, die eine Landschaft für zwei an verschiedenen Orten befindliche Beobachter aufweist. Wenn man nur überhaupt imstande ist, bis zur Ideenwelt vorzudringen, so kann man

    164

    sicher sein, daß man zuletzt eine mit allen Menschen gemeinsame Ideenwelt hat. Es kann sich dann höchstens noch darum handeln, daß wir diese Welt auf recht einseitige Weise erfassen, daß wir auf einem Standpunkte stehen, wo sie uns gerade im ungünstigsten Lichte erscheint usw.
    Der vollständigen von allem Gedankeninhalt entblößten Sinnenwelt stehen wir wohl niemals gegenüber. Höchstens im ersten Kindesalter, wo vom Denken noch keine Spur da ist, kommen wir der reinen Sinnesauffassung nahe. Im gewöhnlichen Leben haben wir es mit einer Erfahrung zu tun, die halb und halb von dem Denken durchtränkt ist, die schon mehr oder weniger aus dem Dunkel des Anschauens zur lichten Klarheit des geistigen Erfassens gehoben erscheint. Die Wissenschaften arbeiten darauf hinaus, diese Dunkelheit völlig zu überwinden und nichts in der Erfahrung zu lassen, was nicht von dem Gedanken durchsetzt würde. Was hat nun gegenüber den übrigen Wissenschaften die Erkenntnistheorie für eine Aufgabe erfüllt? Sie hat uns aufgeklärt über Zweck und Aufgabe aller Wissenschaft. Sie hat uns gezeigt, welche Bedeutung der Inhalt der einzelnen Wissenschaften hat. Unsere Erkenntnistheorie ist die Wissenschaft von der Bestimmung aller andern Wissenschaften. Sie hat uns aufgeklärt darüber, daß das in den einzelnen Wissenschaften Gewonnene der objektive Grund des Weltendaseins ist. Die Wissenschaften gelangen zu einer Reihe von Begriffen; über die eigentliche Aufgabe dieser Begriffe belehrt uns die Erkenntnistheorie. Mit diesem charakteristischen Ergebnis weicht unsere im Sinne der Goetheschen Denkweise gehaltene Erkenntnistheorie von allen andern Erkenntnistheorien der Gegenwart ab. Sie will nicht bloß einen for-

    165

    malen Zusammenhang zwischen Denken und Sein feststellen; sie will das erkenntnistheoretische Problem nicht bloß logisch lösen, sie will zu einem positiven Resultat kommen. Sie zeigt, was der Inhalt unseres Denkens ist; und sie findet, daß dieses Was zugleich der objektive Weltinhalt ist. So wird uns die Erkenntnistheorie zur bedeutungsvollsten Wissenschaft für den Menschen. Sie klärt den Menschen über sich selbst auf, sie zeigt ihm seine Stellung in der Welt; sie ist damit ein Quell der Befriedigung für ihn. Sie sagt ihm erst, wozu er berufen ist. Im Besitze ihrer Wahrheiten fühlt sich der Mensch gehoben; sein wissenschaftliches Forschen gewinnt eine neue Beleuchtung. Nun erst weiß er, daß er mit dem Kern des Weltendaseins unmittelbarste verknüpft ist, daß er diesen Kern, der allen übrigen Wesen verborgen bleibt, enthüllt, daß in ihm der Weltgeist zur Erscheinung kommt, daß dieser ihm innewohnt. Er sieht in sich selbst den Vollender des Weltprozesses, er sieht, daß er berufen ist, das zu vollenden, was die andern Kräfte der Welt nicht vermögen, daß er der Schöpfung die Krone aufzusetzen hat. Lehrt die Religion, daß Gott den Menschen nach seinem Ebenbilde geschaffen hat, so lehrt uns unsere Erkenntnistheorie, daß Gott die Schöpfung überhaupt nur bis zu einem gewissen Punkte geführt hat. Da hat er den Menschen entstehen lassen und dieser stellt sich, indem er sich selbst erkennt und um sich blickt, die Aufgabe, fortzuwirken, zu vollenden, was die Urkraft begonnen hat. Der Mensch vertieft sich in die Welt und erkennt, was sich auf dem Boden, der gelegt ist, weiter bauen läßt, er ersieht die Andeutung, die der Urgeist gemacht hat und führt das Angedeutete aus.
    So ist die Erkenntnistheorie zugleich die Lehre von der Bedeutung und Bestimmung des Menschen; und sie löst diese

    166

    Aufgabe (von der “Bestimmung des Menschen”) in viel bestimmterer Weise als dies Fichte am Wendepunkte des 18. und 19. Jahrhunderts getan hat. Man gelangt durch die Gedankengestaltung dieses starken Geistes durchaus nicht zu jener vollen Befriedigung, die uns durch eine echte Erkenntnistheorie werden muß.
    Wir haben allem einzelnen Dasein gegenüber die Aufgabe, es zu bearbeiten, so daß es als von der Idee ausfließend erscheint, daß es als einzelnes ganz verflüchtigt und aufgeht in der Idee, in deren Element wir uns versetzt fühlen. Unser Geist hat die Aufgabe, sich so auszubilden, daß er imstande ist, alle ihm gegebene Wirklichkeit in der Art zu durchschauen, wie sie von der Idee ausgehend erscheint. Wir müssen uns als fortwährende Arbeiter erweisen in dem Sinne, daß wir jedes Erfahrungsobjekt umgestalten, so daß es als Teil unseres ideellen Weltbildes auftritt. Damit sind wir da angekommen, wo die Goethesche Weltbetrachtungsweise einsetzt. Wir müssen das Gesagte so anwenden, daß wir uns vorstellen, das von uns dargestellte Verhältnis von Idee und Wirklichkeit sei im Goetheschen Forschen Tat; Goethe geht den Dingen so zu Leibe, wie wir es gerechtfertigt haben. Er sieht ja selbst sein inneres Wirken als eine lebendige Heuristik an, die, eine unbekannte geahnete Regel (die Idee) anerkennend, solche in der Außenwelt zu finden und in der Außenwelt einzuführen trachtet (“Sprüche in Prosa”, Natw. Schr., 4. Bd., 2. Abt., S. 374). Wenn Goethe fordert, daß der Mensch seine Organe belehren soll (“Sprüche in Prosa”, ebenda S. 350), so hat das auch nur den Sinn, daß der Mensch sich nicht einfach dem hingibt, was ihm seine Sinne überliefern, sondern er gibt seinen Sinnen die Richtung, daß sie ihm die Dinge im rechten Lichte zeigen.

  31. @Alex,

    Een volgend excuus? Maar toch leuk dat je nog eens terugkomt. Als het over persoonlijke zaken gaat zijn we blijkbaar wel van de partij. Maar zelfs dan kan er niet goed worden gelezen: ik meet me niet aan Steiner, schrijf ik. Ik zeg alleen dat ik VANUIT MIJN GEZICHTSPUNT op mijn 20ste meer gepresteerd heb dan Steiner in heel zijn leven. Natuurlijk is dat een persoonlijke waarheid, daarom ook staat er ‘mijn gezichtspunt’.

    Jij was het die mij aan Steiner wilde meten en dan komt klagen. Waarschijnlijk omdat ik daar niet aan meedoe. Want wat is nu eigenlijk het nut van mij naast Steiner te willen zetten?

    En dat alleen maar omdat ik notabene Steiners autobiografie zelf aanhaal als bron om aan te tonen dat hij ‘bewerker’ of editor i.p.v. uitgever van werken van Goethe was. Blijkbaar mag zelfs Steiners laatste ‘adem’ niet aangehaald worden als het niet in het plaatje past van hoe sommige antroposofen zich hem voorstellen. Iets anders kan ik er niet van maken. Maar goed: je gebruikt nu mij als excuus om te rechtvaardigen dat je niks hebt om tegen het betoog van Floris Schreve in te brengen. Je bent je trouwens al een hele tijd aan het excuseren voor het feit dat je niet op het onderwerp ingaat. Als er door antroposofen niet zo lang rond de pot werd gedraaid, zou hier trouwens sowieso geen polemiek zijn onstaan. Maar als de ene begint over de zon, de andere over driegeleding en nog eentje over de onbelezenheid van andere deelnemers, mag ik daar toch wel even op reageren.

    Goethes Erkenntnistheorie hier copypasten zonder daar zelf iets over te zeggen, heb ik eigenlijk weinig aan. Kan ik evengoed het boek hier uit de kast halen.

    @Lieven,

    Jou de mond snoeren? Helemaal niet. Maar dit is geen rechtzaak waar jij als advocaat Floris in de getuigenbank kan roepen om hem uit te vragen. Dit is een debat waar de ene stelling tegenover de andere wordt gezet in de hoop dat daar iets uitkomt. Het probleem is dat tegenover Floris betoog nog maar bitter weinig is ingebracht.

    Als jij het zo belangrijk vindt om de visie op racisme van de deelnemers aan dit debat te kennen, zodat duidelijk wordt hoe hun stelling is ontstaan en waarop die dan weer is gebaseerd, lijkt het me belangrijk dat jij daarin het voortouw neemt.
    Kortom: laat jij eens aan de hand van jouw visie op racisme zien waar Floris in de fout gaat.
    Dit is dus allesbehalve jou de mond snoeren. Integendeel, ik nodig je voor de zoveelste keer uit om zelf met iets op de proppen te komen. Maar ik vermoed, en dat is echt niet kwaad bedoeld, dat het niet is wat je wil en dat je liever Floris het werk wil laten doen.

    Waarom steeds weer die slachtofferrol door met dat procesgedoe af te komen? En zelfs als jij erbij blijft een proces en een aanklacht te zien, houdt niets je toch tegen om je toko te verdedigen?

    Maar in beide gevallen moet je wel met iets komen. Maar je kan ook blijven roepen dat het niet eerlijk is. Ik blijf het voorgaande echter niet herhalen. Uitgangspunt blijft bovenstaand artikel.

  32. Alex, in ieder geval dank voor de tekst die je geleverd hebt. Goed, van mijn kant heb je overigens nooit hoeven te vernemen dat Steiners prestaties niet indrukwekkend zijn (maar volgens mij heef Ramon die ook niet in twijfel getrokken, hij heeft alleen een kanttekening geplaatst bij sommige feitelijkheden).
    Laat ik je een keer zeggen hoe ik zelf tegen de man aankijk. Ik denk namelijk wel dat het een uitzonderlijk begaafd persoon was, alleen al omdat hij zo’n kolossaal oeuvre heeft opgebouwd, dat bovendien een absoluut bewondrenswaardige consistentie en samenhang kent. Daarvoor moet je echt een creatieve geest hebben en een denker zijn (ik zie dit niet als polair, maar juist als aanvullend). Al is zijn visie niet de mijne (en idd ik verwerp het zelfs op een belangrijk punt), die kracht zie ik ook wel. Daar heb ik ook zelfs enige bewondering voor. Zelfs als hij alles uit schriftelijke bronnen zou hebben gehaald (zie Zanders stelling), dan is het nog een immense prestatie. Daarvoor heb ik zeker ook respect. Verder zie ik ook nog wel een aantal goede dingen die uit de antroposofie zijn voortgekomen.
    Het gaat hier alleen wel over de racisme-kwestie. Het debat heet ook ‘racisme-debat’. Ik ben er ooit over begonnen (middels mijn eerste artikel), omdat ik dat echt als problematisch ervaar. En idd ben ik tot de conclusie gekomen dat er een structurele rassenleer is, die stevig zit ingebouwd in de rest. Dus het lijkt me voor antroposofen niet makkelijk om daarmee om te gaan. toch moet je het mijns inziens wel aankaarten, anders zullen de problemen blijven. Een van Baarda-rapport is niet afdoende gebleken. Voor mij, maar ook voor vele anderen is het hoogst onbevredigend en overtuigt het niet (laat staan die ene verdediging van Brüll). Bovendien zie je dat het van meerdere kanten weer wordt ondergraven (en terecht). Mij gaat het om de racisme-kwestie aan te kaarten, meer niet. En dat doe ik op basis van teksten van Steiner (en sommige teksten van zijn navolgers). En dat aankaarten zal ik voorlopig nog wel even blijven doen, want ik denk dat er nog steeds het laatste woord niet over is gezegd. Laten we niet vergeten dat er nog steeds geen zwaarwegend argument is ingebracht tegen wat ik beweer, althans geen argument dat heeft standgehouden. Dus misschien is het er inderdaad niet.
    Maar als je echt een goed tegenverhaal hebt, heel graag. Ik sta daar zeker voor open en wil het desnoods op mijn blog plaatsen of er een link naar zetten (met het recht om een beknopte reactie te geven). Dus als je met een goed verhaal komt heb ik er alleen maar waardering voor. Dus heel graag. Ik ben heel benieuwd wat je ervan gemaakt hebt.
    Toch vind ik het wel opmerkelijk dat je afhaakte nadat ik mijn laatste bijdrage had geschreven over de vierde voordracht. had het niet daarmee te maken, vraag ik me dan af. Maar goed, als je alsnog iets hebt, heb ik daar buitengewoon veel belangstelling voor. Want ik ben ook zeker bereid om wat van jou op te steken, als je opeens met hele nieuwe inzichten komt. Dus graag zelfs. En een ding, vergeet niet dat de insteek hier de racisme-kwestie is, niet de complete antroposofie.
    Maar goed, ik zie wel of je met iets komt. Ik hoop in ieder geval van wel.

  33. Hallo Floris. Het is ook moeilijk om dit onderwerp los te laten. Maar er zijn bijdragen die flink afbreuk aan het geheel doen. Ik zie ook wel een behoorlijke discrepantie tussen wat jij over Steiner schrijft en wat ik bijvoorbeeld lees in de bij tijd en wijle zeer tendentieuze bijdragen van Ramon. Ik had wel een bepaalde indruk van hoe jij tegenover Steiner en de antroposofie staat. En die komt overeen met wat je schrijft. En dat is anders als wat Ramon op zijn minst van zichzelf over Steiner wil laten weten. Daar komt dan nog bij dat hij feitelijke onjuistheden weergeeft in zijn vergelijking met Steiner. Hij wil zich niet met hem meten, maar kan wil en passant wel vertellen dat hij vanuit zijn gezichtspunt op zijn twintigste meer had bereikt dan Steiner in zijn hele leven. En dan gaan we het hebben over het klagen! Ja kijk als we het daar over gaan hebben dan hoop ik toch niet dat er iemand komt zeggen dat er niet zo geklaagd moet worden over Steiner, omdat men vindt dat hij honderd jaar geleden wellicht iets racistisch zou hebben gezegd en geschreven wat ander mensen in hun gedachtengoed hebben opgenomen. Maar goed Ramon meet zich niet aan Steiner hoewel hij VANUIT ZIJN GEZICHTSPUNT – met hoofdletters dus, dit soort subjectieve onzin kan opschrijven. Hoe zit het dan met al die antroposofen, om te beginnen Steiner? Die mogen niet vanuit HUN GEZICHTSPUNT er een eigen mening op na houden die vooral een weergave is van waar zij op dat moment in hun leven staan? En dan hebben we het over Steiner die heeft zijn gezichtspunt in heel veel voordrachten en zeker al in zijn eerste werken zeer uitvoerig toegelicht, verklaard, en bespreekbaar gemaakt. En zover ik met mijn OBJECTIEVE verstand en logica dit heb kunnen opnemen en begrijpen kan ik zeggen: Deze man praat bepaald geen onzin. En ik ben nog geen boek tegengekomen en geen publicatie die hetgeen ik zojuist hier als copie van een deel van een boek wat Steiner op jonge leeftijd heeft geschreven, heeft behandeld en kunnen weerleggen. (Maar goed, ik heb niet alle boeken gelezen) Dit soort bijdragen kan ik zonder enige uitleg of commentaren bijvoegen want ze spreken voor zichzelf.
    Over de rol van Rudolf Steiner op het Goethe Archiv geven zijn brieven nog veel meer informatie. Ladislaus Specht 15 oktober 1890- PaulineSpecht 22 november 1890,- Ladislaus Specht 3 januari 1891, Vooral de laatste brief is zeer interessant omdat daar iets in vermeld staat over de verhouding Goothertogin Sophie en Steiner als medewerker. En dit is geen klagen dit zijn gewoon feiten die wat te vertellen hebben.
    Goed, ik zal zien dat ik voor jou binnenkort met een stukje van mijn eigen inzicht hier terugkomen en dan denk ik dat ik het wel voor mij zelf hier wel ga afsluiten.

  34. Maar kom op Alex, je wil toch niet beweren dat wij allemaal eigenlijk een beetje jaloers op Rudolf Steiner zijn, omdat de man in zijn leven zoveel heeft geschreven, gepresteerd, etc. ? (alhoewel, hij heeft wel een jaloersmakend consistent oeuvre opgebouwd, daar bewonder ik hem nog wel om, zij het dat ik de inhoud om meerdere redenen afwijs).
    Maar dat blijkt toch niet uit de bijdragen van Ramon? Ik vond het wel een goed tegengeluid, gezien de zwijmelende en bijna slaafse aanbidding van de man, door de meeste antroposofen. Ooit de hagiografie van Belaerts van Emmichoven gelezen? Over ‘het licht van de Ziener’, dat uit zijn ogen zou stralen? Niet om door te komen, al is het op een bepaalde manier dan wel hilarisch, dan wel afstotelijk en vaak bijna aandoenlijk.
    En wellicht is er ook nog wel grond voor wat Ramon te berde bracht. Bovendien was niet hij, maar jij die het punt aansneed wat hij op jonge leeftijd allemaal niet gepresteerd zou hebben. Wat mij betreft alle credits voor Steiner, maar als daar terechte kanttekeningen bij te plaatsen zijn, ook goed.
    Het viel me alleen wel op dat je opeens afhaakte na mijn laatste Volkszielenbespreking. Of had die er niets mee te maken? Als dat toch zo is, hoor ik het graag en zo niet, ga er dan op in. dat lijkt me alleen maar zinvol.

  35. Alex,

    Dus jij schildert wat ik vanuit mijn gezichtspunt over mezelf vertel af als subjectieve onzin?

    Vraagje; wat is de onzin dan?

  36. @Alex,

    Wat is de onzin, Alex? Dat persoonlijk gedoe, waar ik in wezen geen zin in heb en dat gewoon van het onderwerp afleidt? Dat is trouwens niets nieuws. Wat blijft over wanneer de argumenten zoek zijn?

    Jij schildert wat ik vanuit mijn gezichtspunt over mezelf vertel af als subjectieve onzin.

    Wat is de onzin dan? Geen antwoord van Alex (want kan ook niet).

    En de kanttekening waarover jij struikelde was een letterlijk citaat uit Steiners autobiografie (eerste druk in het Duits). Ja, en zonde voor je stelling dat die autobiografie van Steiner vanuit geschiedkundig opzicht jouw briefje overroept. Maar daar is zelfs Walter Kugler, de archivaris van het Goetheanum het mee eens.

    Maar als ik kanttekeningen maak die niet op feiten zouden zijn gebaseerd, mag je die aanhalen. Ik doe dat bij jouw fouten ook en zet er zelfs iets voor in de plaats.

    Weet je wat volgens mij hier aan de hand is: ik meen te hebben aangetoond dat de vooringenomenheid die jij steeds maar weer anderen in de schoenen probeert te schuiven iets van jezelf is. Dat toont zich door je scala aan ongefundeerde uitspraken, met als kers op de taart het als onzin bestempelen dat vanuit mijn gezichtspunt ik op mijn 20ste al meer had gepresteerd dan Steiner.

    Je kent noch mij, noch het gezichtspunt waarover ik het heb. Toch schilder je wat ik stelde af als subjectieve onzin. Waarop baseer je je dan? Vooringenomenheid toch . En nu mag je je best gaan doen om je eruit te praten.

    @Lieven,

    Je kan ook nog over het wereldwijde DNA-onderzoek naar rasverschillen beginnen, waaruit blijkt dat de verschillen tussen individuen binnen een etnische bevolkingsgroep groter zijn dan de verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, om vervolgens te stellen dat ook daarrond controverse is en we dat niet als zaligmakend moeten nemen. Rond welk wetenschappelijk item is trouwens geen controverse? Nu snap ik dat jij met geen enkele gefundeerde stelling m.b.t. Steiners ‘Die Mission’ komt: alles is onzeker, twijfelachtig. Ben jij dan eigenlijk een scepticus?
    Je ziet: ik probeer er de humor nog van in te zien. Ik denk eigenlijk dat jij ook wel van humor houdt, met je geestige bijdragen.

  37. Floris, ik heb nog nooit enige jaloezie gevoeld ten aanzien van de persoon Steiner en ik denk dan ook niet vanuit een dergelijk kader. Feit is, dat in de beschrijving van vermeend racisme bij Steiner, het van belang schijnt te zijn om hem als persoon hier anders voor te stellen dan hij in werkelijkheid is geweest. Maar nog erger is het dat dit gedaan wordt vanuit een onbekend zijn met de werkelijke feiten en dat er vandaaruit geprobeerd wordt om zelfs een ander beeld neer te zetten dan de werkelijkheid van destijds. Het is zeer opmerkelijk dat iemand op zo’n jonge leeftijd een dergelijke opdracht krijgt en met een dergelijk resultaat. Het is zeer opmerkelijk hoe de directeur van het Goethe Archief, Bernhard Suphan, zich opstelt naar Steiner toe en later de Groothertogin ook. En ik heb er geen enkel bezwaar tegen om bekend te worden met andere jongelui die op deze leeftijd al met soortgelijke opdrachten en verslagen hun brood hebben verdiend. Ik denk dat dat dan allemaal stuk voor stuk bijzondere mensen zijn geweest.Ik vind het persoonlijk behoorlijk storend dat jij er van uit blijft gaan dat Steiner zonder meer veel van Blavatsky heeft overgeschreven. Niet alleen heb ik dat in een ander licht gezet door aan te geven dat twee mensen overeenkomstige verhalen kunnen vertellen als ze gelijksoortige zintuiglijke ervaringen hebben gehad naar aanleiding van een bezoek aan bijvoorbeeld Amerika waardoor de tijd van publicatie van de ervaring van ondergeschikt belang is. Deze geeft alleen maar aan wat er in Amerika in de tussentijd veranderd zou kunnen zijn, bovendien heb ik een paar citaten aangehaald waar Steiner verteld hoe hij aan zijn kennis komt en hoe hij daar mee om gaat. Jij accepteert dat niet. Daar kun je om heen blijven draaien maar in wezen kun je dat niet accepteren. Dat is op zich geen probleem. Ik huldig nog steeds het standpunt dat iemand iets niet hoeft aan te nemen op basis van autoriteit of ‘geloof’. dus ik vind het heel consequent als mensen zeggen”ik geloof dit of dat niet” dus kan ik dat nu niet aannemen als de waarheid. Maar wat jij op een subtiele manier zegt, zonder die woorden te gebruiken, is dat Steiner deze zaken uit zijn duim zoog, dat hij ten aanzien van de waarheid niet integer was, eigenlijk zeg je op subtiele manier dat hij willens en wetens ten aanzien van bepaalde zaken de onwaarheid sprak. Men durft hier nog net niet te schrijven dat Steiner bij tijd en wijle een leugenaar was
    Er is hier iemand op het forum die een keer schreef: ” stel nu eens dat er helemaal geen sprake zou zijn van bovenzintuiglijke waarnemingen, wat zou er dan over blijven van de antroposofie?” Met hetzelfde recht zou je kunnen zeggen: ” Stel nu eens dat er wel sprake is van bovenzintuiglijke waarnemingen, wat blijft er dan over van de antroposofie?” Maar omdat jij Floris geen bovenzintuiglijke waarnemingen hebt stel je gewoon maar even dat dat voor andere mensen ook geld. En dan kun je komen op de volgende redenatie: Bovenzintuiglijke waarnemingen bestaan niet, waarnemingen met bovenzintuiglijke organen, dat is allemaal hallucinatie, fantasie, en dus is de antroposofie lulkoek zover ik daar stukken niet van in mijn denkkader krijg gepast.
    Nee, Floris, mijn afhaken heeft niets met jouw stuk over de Mission te maken. Ik ga hier niet meer dan de helft van mijn vrije tijd in stoppen van de laatste tijd om dan af te haken.
    Maar ik haak hier af als hier niet serieus met het fenomeen Steiner kan worden omgegaan. Dat is niet wetenschappelijk dat is klaarblijkelijk vooral een zaak van sympathie en antipathie. Al bezig zijnde merk ik wel dat we in herhaling vallen als we met teksten komen. Het schiet ook niet echt op om met regelmaat te zeggen, kijk hier staat het weer, het gaat door tot in de negentiende eeuw. Dat zeg ik niet om jou daarop te bekritiseren, maar ik merk dat ik mij dan ook meer in de teksten ga verdiepen, en dat is een van de positieve kanten in deze zaak. Iedere keer als ik een boek van Steiner pak merk ik dat ik me verder ontwikkel, en dat staat natuurlijk in relatie tot jouw vraagstelling dus dat hoort bij elkaar. Maar ik merk dat ik dan zaken zie die ik slordig ‘vind’ . Om een voorbeeld te noemen. Je haalt in je stuk aan het durchkochen van de neger. Zoals je het daar neer zet lijkt het dan alsof dat alleen maar voor de neger geld. Het is natuiurlijk ook een mooi beeld het durchkochen van de neger, Hij is al bruin, leeft in een warm land enzovoort. Echter, Steiner maakt in dit opzicht geen uitzondering voor de neger, het is niet alleen de neger die wordt durchkocht, alle rassen worden op die speciale gebieden door de daar, vanuit de aarde werkende krachten van de abnormale geesten durchkocht. En dat zet je er niet bij. Daarmee geef je een lezer – wellicht ongewild – het idee dat dit een exclusief gebeuren is voor negers. En zo trek je de zaken uit zijn verband. Want het durchkochen van de neger heeft verband met het durchkochen van alle andere rassen. Want het durchkochen, het werken vanuit de aarde door de krachten van de abnomale geesten, is het verband. Ik heb alleen hierover een pagina of twee drie geschreven, want er valt hier meer over te vertellen, want wat bedoelt Steiner met durchkochen? wat hij later ook sprudeln noemt? Wat zegt hij daar zelf over? Goed, zo kom ik wel op een flink aantal paginas zeker als ik daar de bedoelde teksten van Steiner bij toevoeg. Maar ik heb toch een beetje de indruk dat het op deze manier niet de goede kant opgaat, en daar mee bedoel ik dat we het probleem er niet mee oplossen. Dus heb ik nu voor een ander benadering gekozen waarmee ik binnen kort terugkom. Wat betreft de rol van Ramon, hij is hier de man die tegengewicht moet geven tegenover de zwijmelende en bijna slaafse aanbidding van Steiner? Dus hij is de exponent van de onbalans zoals hij die meent te zien bij een ander? Dat zou wel eens kunnen kloppen, zo extreem doorgeslagen de een zo extreem doorgeslagen de ander naar de andere kant. Sympathie en antipathiekrachten. Ik denk dat ik de feiten rondom Steiner, ook die van zijn jonge jaren, terecht weergeef om aan te geven dat we hier te maken hebben met iemand die zeer wetenschappelijk te werk ging en ook als zodanig hooglijk -Bernhard Suphan en Groothertogin Sophie- werd gewaardeerd. Dat vermeld ik om daarmee aan te geven dat hij niet zomaar als ongeloofwaardig opzij te schuiven valt. Ik vind de kanttekenigen van Ramon niet terecht, ik ben geen aanbidder of zwijmelaar van de persoon Steiner, zijn kanttekeningen kloppen feitelijk niet en vallen, hoewel aan de andere kant, voor mij in dezelfde orde als de zwijmelaars en aanbidders. Sympathie en antipathiekrachten meer is het niet.

  38. Floris,

    Je schrijft dat Steiner niet voor ongelijke behandeling was, maar dat hij (onder meer) beweerde dat het ene ras intelligenter is dan het andere. En dat vind je behoorlijk racistisch. Ik vraag me af waarom. Je zegt zelf dat Steiner dit niet gezegd heeft om mensen te discrimineren. Hij heeft het dus gezegd omdat hij ervan overtuigd was dat het de waarheid was. Nu is het mogelijk dat hij zich daarin vergist heeft, maar zelfs als dat het geval is, maakt het van zijn uitspraak nog altijd geen racistische uitspraak, want racisme veronderstelt opzet. Misschien bestaat er zoiets als onopzettelijk racisme, maar dat veronderstelt nog altijd dat de uitspraak niet waar is, want – hoeft het gezegd? – de waarheid kan niet racistisch zijn, opzettelijk of onopzettelijk.

    Bezondigt Steiner zich aan ‘onopzettelijk racisme’? Is het met andere woorden onjuist dat het ene ras intelligenter is dan het andere? Die vraag heb ik je nooit weten stellen, want voor jou spreekt het vanzelf dat alle rassen even intelligent zijn. Maar is dat ook zo? Mijn gezonde verstand zegt alvast dat het niet zo is. Hoe komt het bijvoorbeeld dat het zwarte ras zo weinig doet met de natuurlijke rijkdommen waarover het beschikt? Het leeft in armoede bovenop een onmetelijke schat. Allemaal de schuld van het blanke ras? Lijkt me sterk. En hoe komt het dat Aziaten het in Amerika zoveel beter doen dan zwarten en in het onderwijs aanzienlijk hoger scoren dan zwarten? Weer de schuld van de blanken? En dan de joden. Die krijgen onevenredig veel Nobelprijzen voor wetenschap. Hoe zou dat komen als ze niet intelligenter zijn dan niet-joden? Positieve discriminatie? Een vorm van herstelvergoedingen? Een joods complot?

    Nee, de meest voor de hand liggende verklaring voor deze en andere fenomenen is dat er inderdaad intelligentie-verschillen bestaan tussen rassen en volkeren. Maar niet alles wat voor de hand ligt, is ook waar. Dus moeten we kijken naar wat de wetenschap hiervan zegt. Voor zover ik weet geeft die echter geen uitsluitsel. Er zijn wetenschappers die beweren dat er geen verschil in intelligentie is, en er zijn er die beweren dat er aanzienlijke verschillen zijn. Er bestaat dus geen wetenschappelijke zekerheid over het al dan niet bestaan van intelligentie-verschillen tussen de rassen. Wie desondanks doet alsof die zekerheid wel bestaat, doet de waarheid geweld aan.

    Laat ik nu eens kijken naar de definities van racisme die Jan Cornelissen aangebracht heeft en die blijkbaar ook de jouwe zijn. Ik heb het hele debat overlopen en het enige wat ik qua definitie gevonden heb, zijn twee regeltjes uit de Van Daele: racisme is (1) een theorie die de superioriteit van een bepaald ras verkondigt, en (2) discriminatie op grond van ras. Welnu, over (2) zijn we het eens: Steiner bezondigt zich niet aan discriminatie. Blijft er alleen nog (1) over. Maar heb je zelf niet gezegd dat Steiner NIET de superioriteit van een bepaald ras verkondigt? Dus vraag ik me af waarop je je baseert om Steiner van racisme te beschuldigen.

  39. Lieven, volgens de Merriam-Webster Dictionar; ‘racisme is de opvatting dat ras de belangrijkste bepaler is van menselijke eigenschappen of vermogens, en dat raciale verschillen de basis vormen vasn de inherente superioriteit of inferioriteit van een bepaald ras boven een ander ras’ ….Er zijn mensen die van mening zijn dat Steiner zich wel bezondigt aan racisme omdat hij, zoals ze lezen en aantonen in zijn werken de mensen indeelt naar rassen en ze eigenschasppen en vermogens toekent waardoor het ene ras beter zou functioneren en in die zin dominanter zou zijn dan andere rassen. Hoewel Steiner ze niet uitgesproken een superioriteit toekent zouden mensen aan zijn verhaal kunnen afleiden dat hij dat impliciet wel doet. Daar zou dan nog over te twisten zijn. Verder gaat het verhaal, wat wordt geillustreerd met teksten uit het werk van Steiner, dat ras als belangrijkste bepaler betreffende eigenschappen en vermogens tot in deze tijd, de negentiende eeuw, nog steeds vanuit de werken van Steiner aan de orde zijn.
    Op deze stelling zouden antroposofen dan kunnen reageren om te kijken of een dergelijke aanname weerlegbaar is,.

  40. Alex schreef:
    “Er is hier iemand op het forum die een keer schreef: ” stel nu eens dat er helemaal geen sprake zou zijn van bovenzintuiglijke waarnemingen, wat zou er dan over blijven van de antroposofie?” Met hetzelfde recht zou je kunnen zeggen: ” Stel nu eens dat er wel sprake is van bovenzintuiglijke waarnemingen, wat blijft er dan over van de antroposofie?””

    1. Geef eerst gewoon eens antwoord op de vraag (die overigens van mij kwam).
    2. Omgekeerd kan ik zeggen dat het de zaak inderdaad verandert als er wel sprake is van bovenzintuigelijke waarneming. Het probleem is echter dat er nooit verifieerbare bovennatuurlijk uitspraken gedaan worden. Ik heb al eerder geprobeerd om dit onderwerp op de agenda te krijgen, maar ben daar niet in geslaagd. Ook op het forum wordt er niet op gereageerd. Antroposofen weigeren gewoonweg om een serieuze zaak te maken van bovennatuurlijke waarneming (en ik vermoed dat dat te maken heeft met het antwoord uit punt 1).
    3. Ik hoop altijd maar dat mensen begrijpen dat het hier niet gaat om een fifty/fifty-kwestie. Bovennatuurlijk waarneming is een buitensporige claim, en dat vraagt dus om uitzonderlijk bewijs. Helaas, ik ken het niet.

    Groet,
    JanC

  41. Alweer een tijdje geleden werd me de vraag gesteld wat Steiner onderscheidt van Kant; Ik wist daar toen niet direct het antwoord op en maakte me ervanaf met een grap.

    Ondertussen ben ik erachter dat de essentie van Kants wereldbeschouwing de fenomenologie is, net zoals dat bij Steiner het geval is. Waar Kant echter de grenzen van het zintuiglijk waarnemen als voldoende acht om het metafysische te leren kennen, gaat Steiner ervan uit dat we het het metafysische pas kennen door directe waarneming. Die waarneming doet men volgens Steiner niet zoals men dat in de filosofie heeft begrepen, namelijk via de rede, maar wel door de bovenzintuiglijke waarneming of zoals Steiner het noemt: schouwen. Om wetenschappelijke onderzoeksresultaten op te baseren een hoogst dubieuze, maar vooral subjectieve methode, omdat iedereen eigenlijk kan zeggen dat hij iets ‘objectief’ heeft gezien. Het kan toch niet worden geverifieerd. Ik denk dat er voorbeelden genoeg zijn gepasseerd.

    Als in de toekomst zal blijken dat bovenzintuiglijke waarneming of schouwen niet tot verifieerbare, objectieve onderzoeksresultaten leidt en ze niet geschikt is als wetenschappelijke methode, blijft van de antroposofie alleen nog dat stuk van de fenomenologische benadering zoals Kant dat zag overeind. Dan behoudt antroposofie eigenlijk alleen dat stuk dat in de reguliere wetenschap al aanwezig is en heft ze zichzelf op.

    Nu denk ik dat de antroposofische beweging daar al iets op heeft gevonden: ze keert zich niet voor niets voortdurend van het reguliere af, waardoor ze bijna uitsluitend de metafysische toer opgaat. En laat nu weinig mensen dat begrijpen, zeg.
    Dit is een uit de losse pols geschreven, vrijblijvende gedachte, zeg ik er maar bij.

    @ Floris,

    Maar ben jij akkoord dat erin Steiners teksten geen discriminatie zit?
    En geen superioriteit van het ene volk boven het andere?

    Want dat beweert Lieven.

  42. Lieven, dit is werkelijk het toppunt. Rudolf Steiner die per ongeluk racist was. Geloof je je eigen woorden zelf wel?
    En dat van die nobelprijswinnaars is heel simpel. Er is veel economische ongelijkheid in de wereld. Mensen hebben niet wereldwijd dezelfde kansen (liggen vooral complexe historische oorzaken aan ten grondslag).
    Toch zie je dat mesnen uit de niet-westerse wereld, die er toch in slagen om door te dringen tot de universiteiten van Europa en Amerika het er net zo goed vanaf brengen. Heeft ook een aantal Nobelprijswinnaars opgeleverd. Of wil je nu ook het armoedeprobleem in de wereld koppelen aan ‘ras’?

  43. Alex, dat is even weer wat veel. Bovenzintuigelijke waarneming beschouw ik idd als ‘geloof’. Nu respecteer ik ieders geloof , maar ik ontleen daar geen bewijs aan. En als hard gemaakt kan worden dat Steiner het toch uit een andere bron heeft, waarom dan roepen ‘nee, dat kan niet, want hij had alles uit bovenzinnelijke waarneming’. Ik vrees dat ik de andere optie dan wat ovetuigender zou vinden.
    Wat betreft dat ‘koken’ heb je voor een deel gelijk. In Die Mission gebruikt hij dat woord vaker bij andere rassen. Het gaat echter wel om de aard van het koken. Bij ‘de neger’ veroorzaakt ‘het koken’ inderdaad de ‘zwarte huid’ en het ‘wollige haar’ (kijk maar terug, het staat er letterlijk). In een andere voordracht uit 1923 zegt hij zelfs dat ‘negers’ van binnen zo hard koken dat ze zwart uitslaan als steenkool (‘Farbe und Menschenrassen’ in ‘Vom Leben des Menschen’). Dus zo vreemd is het niet dat ik dit er uit heb gelicht.
    Maar goed Alex, ik ben blij dat je weer meedoet. maar kom dan graag met een serieus tegenverhaal. Dit zijn wat losse flodders. ik denk dat we er beide meer aan hebben als je het systematisch opschrijft. Dan kunnen we het tegen elkaar afwegen en wellicht tot een gestructureerde uitwisseling komen. Dat lijkt me een stuk zinvoller.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    05/01/2009 at 15:20

    Heb misschien nog een constructief voorstel. Alex, als we de ‘claim helderziendheid versus mogelijk plagiaat’ even opschorten en ons nu beperken tot de kwestie ‘wel sprake van rassenleer/geen sprake van rassenleer’. Lijkt me voor dit stadium even iets makkelijker. Anders blijven we hangen in argumenten als ‘maar steiner wist dingen omdat hij bovenzintuigelijke waarnemingen kon doen’, versus ‘ wie zegt dat hij ze had, het grootste deel heeft hij van helena Blavatsky overgeschreven’. Dus misschien is het beter dat we eerst de zaak wel racisme/geen racisme bespreken, daarna kunnen we weer op die tweede kwestie terugkomen. Lijkt me praktisch om iets verder te komen. Mee eens?

    Floris Schreve zegt:
    05/01/2009 at 15:27

    Dus we laten even het issue wel helderziend/knippen, plakken en plagieren voor wat het is. Wellicht interessant om deze uitspraak van Helmut Zander centraal te stellen:

    Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’.

    Rond dit punt van zander kunnen we wel een aardig debatje opbouwen. Maar schrijf dan eerst een substantieel tegengeluid (je was al zo goed op dreef, bleek uit je eerdere woorden). Breng dat dan alsjeblieft in, dan kunnen we weer verder praten. ik zie er naar uit om het te lezen.

    Floris Schreve zegt:
    05/01/2009 at 15:50

    Ramon, had je bovenstaande bericht met vraag aan mij nog niet gezien. Nee, daar ga ik niet mee accoord. Want dat doet Steiner namelijk wel. Hij zegt het heel duidelijk in Die Mission einzelner Volksseelen, Vom Leben des Menschen en nog op tal van andere plaatsen (zie indianen, die decadente afwijkingen zijn tov Europeanen). In die Mission:
    ‘daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung’. (p. 80)
    Lijkt me duidelijk. In Vom Leben des menschen: ‘Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’ (p. 67).

    Lijkt me duidelijk dus. Maar Lieven, je loopt wel hopeloos achter. Dit is al met Jan Luiten aan de orde geweest. Dus als je mee wil doen, doe het dan op een serieuze manier. Maw eerst lezen en dan pas wat roepen.

    Floris Schreve zegt:
    05/01/2009 at 17:52

    Maar goed, om terug te komen op de discussie voor nu. Alex, ben benieuwd of je akkoord gaat met mijn voorstel. Dus voor nu een discussie over de ideeën zelf en dat we de herkomst van die ideeën nog even opschorten. Dus beginnen met het kijken op de letter, dan pas de bredere achtergrond. Dan hoeven we nog even geen moeilijke/ misschien vervelende discussie te hebben of je nu wel of niet in helderziende openbaring moet geloven. Dus voor nu of er spake is van rassenleer ja of nee, op basis van die twee voordrachten uit Die Mission einzelner Volksseelen.

    Floris Schreve zegt:
    05/01/2009 at 18:08

    Ik heb mijn nieuwste lezing van die twee voordrachten (waar ik ook de inbreng van Dieter Brüll en Helmut Zander meeweeg) nog een keer als een artikeltje op mijn hyves gezet. Heb het ook wat opgeluisterd met beeldmateriaal. Daar is het in een duidelijke lay-out allemaal te bezichtigen (los van het uitgebreidere pdf bestand dat Ramon heeft gemaakt, maar dat is de lange versie).
    Maar dat stuk op mijn hyvesblog is voor iedereen behapbaar en all argumenten staan er overzichtelijk in. te lezen onder: florisschreve.hyves.nl/blog/rassenleer_in_de_antroposofie

  44. Lieven,

    Dus jij geeft toe dat je de door Steinerr aangereikte methode niet wil gebruiken.
    Goed, laat ons dan in plaats van allerlei geloofsartikelen aan de man te willen brengen een gemeenschappelijk punt zoeken dat relevant is voor deze discussie en waarmee alle gelovigen aan de slag kunnen.

    Hé, misschen zijn dat wel Steiners teksten? Want wie hier deelneemt, kan lezen. Op zijn minst toch technisch. Die methode hebben we allemaal onder de knie. Hoera!

    Maar ik denk dat als er nog iets vanuit antroposofische zijde komt, het van Alex zal zijn. Al zal dat dan voor mij een verrassing zijn. Een welkome.

  45. Jan,

    Er worden natuurlijk wél verifieerbare ‘bovennatuurlijke uitspraken’ gedaan. Ze zijn alleen niet verifieerbaar met de huidige wetenschappelijke methodes. Als je echter bereid bent je de (geestes)wetenschappelijke methoden van de antroposofie eigen te maken, dan kun je de uitspraken van Steiner zeker verifiëren. Het probleem daarbij is niet zozeer dat die antroposofische methoden heel moeilijk zijn (dat zijn die van de reguliere wetenschap ook), maar vooral dat we ze niet willen toepassen. We gaan er immers vanuit dat de huidige – op de materiële werkelijkheid geënte – wetenschappelijke methoden de enig mogelijke en de enig juiste zijn. Die overtuiging wortelt in het geloof dat de materiële werkelijkheid de enige, echte werkelijkheid is. Aangezien geloof een aangelegenheid van het gevoel is, en aangezien het materialistische geloof bijzonder sterk is, heeft het niet veel zin daar redelijke argumenten tegenin te brengen.

  46. Met de racisme-definitie van Alex en de toepassing op het werk van Steiner kan ik nog enigszins meegaan. Alleen is het dan wel duidelijk dat Steiner ruimschoots aan deze definitie voldoet. Overigens hoort stereotypering daar ook bij. Dat heeft ook de Commissie van Baarda in haar criteria opgenomen (zie de definities van Mineke Schippers). Ze hebben alleen deze criteria niet toegepast of conclusies durven trekken.
    En verder Lieven, dat de Brug daar nog meer aan de kwalificatie ‘racistisch’ voldoet, in talloze bijdragen, lijkt mij overduidelijk. Want dat is far beyond Steiner. Daar wordt de antroposofie, zelfs mijn inziens onterecht, de richting van het neonazisme geduwd. De antroposofische gemeenschap als geheel zou de Brug dankbaar moeten zijn, die van de gekkigheid niet meer weten wat ze doen. En dan verbaasd zijn dat er klachten komen.
    Maar Lieven, ik vraag me af wat jij hier doet. Mij wens je kennelijk niet meer te beantwoorden en over racisme in de antroposofie wil je niet praten. Dus wat doe je hier eigenlijk nog?

  47. Hé Ramon,

    Leuk zeg! Ik ga het ook eens proberen! Hier komt ie!

    Je schrijft: wie hier deelneemt kan lezen. Maar kort daarvoor heb je nog gezegd dat ik niet kan lezen. Hoe kan dat nu?

    Hoera! Ik heb je liggen!

    Nu jij weer!

  48. Alex,

    De vraag waar ik mee worstel, is: hoe ga je als antroposoof om met die beschuldigingen van racisme? Ik zie twee mogelijkheden: je negeert ze of je probeert ze te weerleggen. Ik heb altijd gedacht dat negeren een gemakkelijkheidsoplossing was, maar na bovenstaand debat begin ik mijn mening te herzien. Om een beschuldiging überhaupt te kùnnen weerleggen, moeten zowel beschuldigde als beschuldiger zich willen onderwerpen aan de rede. En daar wringt het schoentje. In onderhavig geval zijn de beschuldigers (Floris en Ramon) ervan overtuigd dat de beschuldigden (wij dus) zich niet aan de rede houden. We spelen voortdurend de man in plaats van de bal, we houden ons niet aan het onderwerp, we doen ongefundeerde uitspraken, we voeren afleidingsmanoeuvres uit, we gaan niet op de inhoud in, enzovoort. Nu wil het toeval (sic) dat de beschuldigden precies hetzelfde denken. Ook zij vinden dat de anderen zich niet redelijk gedragen. Daardoor ontstaat de pat-situatie dat beide partijen elkaar exact hetzelfde verwijten. De volgende stap – Ramon heeft ‘em net gezet – is dat de ene partij de andere gaat verwijten dat ze haar eigen gebreken op de tegenpartij projecteert. Waarna de andere partij weer zegt: nee, jullie zijn het die je eigen gebreken op ons projecteren, en niet alleen dat, jullie projecteren ook nog eens dat projecteren zelf op ons! En zo kunnen beide partijen uren, dagen, weken, maanden doorgaan. Je krijgt dan hetzelfde effect als wanneer je twee spiegels tegenover elkaar plaatst: ze weerkaatsen elkaar tot in het oneindige.

    Hoe doorbreek je zo’n vicieuze cirkel? Ik zie opnieuw twee mogelijkheden. Ofwel stap je er gewoon uit en geef je niet langer voedsel aan de beschuldigingen. Dat heeft echter wel tot gevolg dat de andere partij zich gesterkt voelt in haar gelijk en naar andere manieren zal uitkijken om dat gelijk te halen. Een bevredigende oplossing is het dus niet. Ik denk dan ook dat er maar één uitweg is uit deze impasse en dat is: beseffen dat je in een spiegel kijkt. Dat is meteen ook de pijnlijkste remedie, want je gaat juist in discussie omdat je je hevig ergert aan iets, omdat je ergens een intense afkeer voor voelt. Te moeten vaststellen dat het voorwerp van je afkeer en ergernis zich (ook) in jezelf bevindt, is een beproeving. De pijlen die je gewoonlijk op anderen afschiet, treffen nu immers jezelf: je ondervindt aan den lijve hoe pijnlijk je eigen oordeel is. Maar juist die pijn is de krachtigste stimulans om iets aan dat agressieve, kwetsende oordeel te doen en anderen niet langer te dwingen een pantser te dragen om er zich tegen te beschermen.

    In de antroposofie heet dit ‘de ontmoeting met de Wachter aan de Drempel’. Je wordt geconfronteerd met alles wat lelijk in je is, en als je die aanblik niet kunt verdragen wordt je teruggestuurd. Zoals je ongetwijfeld weet, zegt Steiner dat in onze tijd de hele mensheid ‘over de drempel’ gaat. Dat is natuurlijk geen ‘wetenschappelijk verifieerbare’ uitspraak, maar de gevolgen ervan zijn wel duidelijk zichtbaar. Met name de Westerse mens kijkt vandaag in de spiegel en wat hij ziet slaat hem met ontzetting. Vol verontwaardiging geeft hij uiting aan zijn afkeer voor … anderen. Hij is namelijk niet in staat zijn eigen vernietigende oordeel te verdragen en ‘projecteert’ het dan maar op racisten, neonazi’s, onverdraagzamen, jodenhaters, islamofoben en andere incarnaties van het kwaad. Die weigeren natuurlijk om als zondebok dienst te doen en retourneren de beschuldigingen. De cirkel wordt gesloten, een spiraal van geweld begint te draaien.

    Dit debat is voor mij dus een oefening in drempeloverschrijding: esoterische theorie wordt praktijk. Ik probeer in de spiegel te kijken die Floris en Ramon me voorhouden. Je zult me wel geloven als ik zeg dat ik het daar heel moeilijk mee heb. Dat overtuigd zijn van het eigen grote gelijk, dat agressieve taalgebruik, het voortdurende spotten, insinueren en intimideren, het pakken op woorden, het beweren in gesprek te willen gaan maar tegelijk alles in het werk stellen om dat gesprek onmogelijk te maken, het neerbuigende paternalisme, het omgekeerde lezen van wat bedoeld wordt, het in twijfel trekken van andermans goede wil – moet ik dat nu werkelijk ook bij mezelf gaan zoeken? Ik vrees van wel.

    Het spreekt vanzelf dat zoiets zwaar te verteren valt. Het volstaat immers niet om het toe te geven en dan over te gaan tot de orde van de dag. Nee, je moet al dat kwalijks ook werkelijk beleven, je moet het helemaal met bewustzijn doordringen tot het verdwijnt. En dat laatste is pas het geval wanneer je in de spiegel kijkt en geen ergernis meer voelt. Het volstaat niet om redelijk te blijven en niet meer te reageren op het onredelijke gedrag van je opponenten, want vroeg of laat zeggen ze iets waardoor je je geduld verliest en zegt: dit gaat nu toch echt wel te ver! En dan blijken al die ondeugden er nog altijd te zijn. Nee, redelijk blijven is niet genoeg. Het gaat om veel meer dan dat. Of juister: het gaat om veel meer dan alleen uiterlijke, intellectuele redelijkheid. Het gaat om de redelijkheid in al zijn aspecten, tot en met zijn diepste wezen, en dat is de liefde.

    Pas wanneer je in de spiegel kunt kijken en liefhebben wat je ziet, raak je werkelijk over de drempel en doorbreek je de vicieuze cirkel die ontstaat wanneer je weigert te kijken en de spiegel de schuld geeft. Onnodig te zeggen dat dit bloed, zweet en tranen kost en dat het (veel) tijd vraagt. Onnodig ook om te zeggen dat deze confrontatie met jezelf een strikt persoonlijke aangelegenheid is en dus niet iets wat je op een internetforum doet. Ik heb m’n ervaringen hier in een theoretische vorm gegoten en verder kan ik niet gaan. Ik heb alles gedaan wat in mijn macht lag om enige klaarheid te scheppen in de racismekwestie, maar dat bleek niet voldoende. Mijn ‘spiegel’ laat daar weinig twijfel over bestaan: hij vraagt me onomwonden wat ik hier nog doe. Tijd dus om me weer eens terug te trekken en een en ander te herkauwen. Of dat iets op zal leveren weet ik niet, en of ik nog terugkeer evenmin. Beschouw dit ‘spiegelstukje’ dus maar als een afscheidsgeschenk. Misschien heb je er wat aan, misschien ook niet. Ik wens je in ieder geval het beste met je pogingen om de antroposofie te verdedigen.

  49. Lieven schreef:
    “Er worden natuurlijk wél verifieerbare ‘bovennatuurlijke uitspraken’ gedaan. Ze zijn alleen niet verifieerbaar met de huidige wetenschappelijke methodes.”

    Verifieren doen we met onze url=http://nl.wikipedia.org/wiki/Zintuig#Menselijke_zintuigen]zintuigen[/url]. Jij hebt het over het zesde zintuig, en als dat zou bestaan, dan zou je een punt hebben. Het probleem is dat er geen reden is om aan te nemen dat zoiets bestaat. En dan kun je wel weer zeggen dat dat niet kan ‘volgens de huidige wetenschappelijke methodes’, maar dan zit je in een cirkel te redeneren. Dan probeer je het bestaan van het zesde zintuig te verifieren met het zesde zintuig. Dat kan natuurlijk niet.

    Dat het regent kunnen we allemaal zien, horen, voelen (met de tastzin) en zelfs ruiken. Maar iemand die in een totaal afgesloten en geluisdichte ruimte zit kan zonder zijn normale zintuigen te gebruiken niet weten dat het regent. Als hij dat toch zou kunnen, dan kunnen we spreken van een zesde zintuig. Moet ik nog uitleggen dat het bestaan van zo’n zesde zintuig in principe vrij makkelijk aan te tonen is ‘volgens de huidige wetenschappelijke methodes’? Moet ik verder nog vermelden dat dat uit en te na geprobeerd is en dat het niets heeft opgeleverd?

    Groeten,
    Jan C.

  50. Jan C. (en wellicht Lieven). Wellicht is dit filmpje wel aan jullie besteed (Koot & Bie in de jaren negentig, over de kwestie wetenschap vs spiritualiteit). Over het debat van de heren van het spiritueel centrum ‘het Herborium’ enerzijds versus het wetenschappelijk bureau van het Simplisties Verbond ‘Het Piet Voon Instituut’ anderzijds. Is nog steeds erg geestig.

    http://www.youtube.com/watch?v=2dLVGo_nz3U

    En verder wil ik jullie er toch aan herineren dat dit een debat is over de racisme-kwestie.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 15:04

    Toch nog een vraag aan de antroposofische partij. Als de rassenkwestie slechts over een ver verleden zou gaan, hoe zijn dan deze woorden van Bernard Lievegoed te duiden (in gesprek met Jelle van der Meulen, oorspronkelijk in Jonas, later in de Brug). Lievegoed heeft het over de tegenwoordige tijd. En laten we wel wezen, van de Nederlandse antroposofen was Lievegoed zeker niet de domste. Dat was toch echt een van de intellectuelen van deze beweging:http://users.telenet.be/antroposofie/diabasis/b29bl.htm

    De wereldpolitiek

    Een kleine waarschuwing bij dit hoofdstukje: wat Bernard Lievegoed hier vertelt over Mongolen en mohammedanen is 20 jaar later helemaal niet politiek correct. Maar we verwijzen in dit verband liever naar het artikel van Jos Verhulst in ‘De Witte Werf’ van juni/juli 2000 over het reactionair karakter van Politieke Correctheid ( “PC: het progressieve masker van het globale kapitalisme”). -fdw.

    JvdM: Zo op het eerste gezicht is het niet moeilijk om vast te stellen waar de spanningen liggen (in 1980 – fdw). Rusland versus Amerika, Iran, het Midden-Oosten, het Westen en de Derde Wereld, Afghanistan.

    BL: In een gesprek vertelde Steiner dat de werkelijke spanningen in de wereldpolitiek liggen tussen China en Amerika. Hij voorzag een strijd tussen beide landen, waarbij hij in het midden liet of die zich zou afspelen over Europa heen, dan wel over de oceaan. Voor ons valt te hopen dat het laatste het geval is, alhoewel Steiner enkele malen heeft gesproken over een verwoest Europa tussen 1950 en 2050.Mao Tse Toeng heeft natuurlijk een grote rol gespeeld in de versterking en centralisatie van China. Hij heeft vorm gegeven aan de Chinese Volksrepubliek die in 1949 werd opgericht en waarvan hij de voorzitter werd. Nu is het van belang te weten dat Mao zijn inspiratie heeft gehaald tijdens de grote tocht naar het Noorden, in Buiten-Mongolië, waar tegenwoordig de Mongoolse Volksrepubliek ligt.
    Dat is een heel bijzonder gebied op aarde, waar heel sterke Marskrachten inwerken. Deze worden volgens een oude Chinese traditie elke achthonderd jaar actief. China heeft tegen deze Mongolenstormen zijn Chinese Muur gebouwd. De demonische Marskrachten in dat gebied nemen dan bezit van mensen en drijven ze tot gewelddadige overheersing. Er zijn een aantal momenten in de geschiedenis aan te wijzen waarop eerst China en later ook Europa vanuit het Oosten dreigden te worden overheerst. Op een voor een uiterlijke beschouwingswijze onbegrijpelijke manier werd vaak ingegrepen en het lot ten goede gekeerd.
    Toen Attila na de slag op de Catalaunische velden bij Troyes in 450 werd teruggeslagen, lag voor hem de weg naar Zuid-Europa open. Hij trok naar Italië om het onverdedigde Rome te plunderen. De legende verhaalt hoe paus Leo de Grote hem tegemoet komt en Attila boven de paus een groot paard ziet, waarop de aartsengel Michaël zit. Attila schrikt daar zo van dat hij hals over kop naar Hongarije vlucht waar hij korte tijd later sterft. Binnen een jaar was er geen Mongool meer in Europa. De demonische Marskrachten kunnen niet worden verslagen door wapens, maar alleen door het licht van een christelijke ingewijde. Op het moment dat de demonische invloeden Attila hebben verlaten, vraagt hij zich af: Wat doe ik hier eigenlijk ? Terstond is de overheersingsdrang verdwenen en vlucht hij.
    Hetzelfde herhaalt zich 800 jaar later. Bij Breslau komen de Mongolen Europa binnen en verslaan alle Silezische ridders in de slag bij Liegnitz. De poort naar Europa ligt open. De dag na de slag echter trekt het leger zich in paniek terug en binnen drie maand was heel Rusland vrij van Mongolen. Een historisch raadsel. Het was ook hier een ingewijde die de demonische krachten tegemoet trad. Dat was de heilige Hedwig. Zij was familie van Elisabeth van Thuringen. Zij was getrouwd met graaf Wilhelm van Silezië. Met hulp van Cisterciënser monniken laat de graaf kloosters bouwen. In een van die kloosters leefde een abt die enkele malen naar Rome toog om te zeggen: “Hou toch op met die kruistochten. Het gevaar ligt niet in Palestina maar in Centraal-Azie”. Iedereen verklaarde hem voor gek maar hij wist waar hij het over had. Innerlijk bereidde hij zich -samen met de heilige Hedwig- voor op de komst van de Mongolen. Het is het christelijke licht dat deze mensen uitstraalden dat de Mongolen de wijk deed nemen.
    Ook in onze tijd zou dus weer een Mars-inspiratie moeten uitgaan van het Mongoolse gebied. Mao heeft daar zijn inspiratie gehaald en ik houd het dan ook niet voor onmogelijk dat eens een nieuwe Mongolenstorm tot in Europa zijn uitwerking zal hebben. Wanneer je naar de uiterlijke politieke omstandigheden kijkt zul je misschien zeggen: waar halt u het vandaan. Als je echter door de dingen heen kijkt en rekening houdt met geestelijke werkelijkheden is zoiets helemaal niet ondenkbaar.
    Op deze gevaren moeten we voorbereid zijn. De demonische Marskrachten versla je niet met wapengeweld. Waar het om gaat is dat er een christelijke subcultuur ontstaat in Europa met krachten die opgewassen zijn tegen de demonen. Er moeten culturele eilanden komen waar mensen zijn die echt menen wat ze doen. Waar niet gewerkt wordt vanuit een systeem, omdat je daarmee zo handig kinderen kunt leren lezen en schrijven. Plaatsen waar menselijkheid is, waar tegenstellingen niet worden verdoezeld, maar waar mensen echt op elkaar ingaan. Als het zover is dat er een grote ingewijde zal zijn, zal hij zonder een subcultuur van het hart niet kunnen werken.
    De andere tegenkracht is de fanatieke islam, die nu een renaissance doormaakt. Uit het zuidoosten dreigt een overheersing van Europa door een heilige oorlog van fanatieke mohammedaanse groepen. Het gaat hier om een zuiver ideologische strijd die in de komende decennia kan escaleren. Of het een aanval met wapens of met economische middelen gaat worden is nog onzeker, maar ook hier staan wij in een geestesstrijd die alleen door een christelijke cultuur van het hart gewonnen wordt, zoals reeds een paar maal in de laatste dertienhonderd jaar is gebeurd.
    Men kan wat ik hier zeg zien als negatief doemdenken. Dat is het niet. Het is een aansporing om positief te staan in de grote taken van deze tijd.

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 18:45

    Heb trouwens net een interessante publicatie uit Duitsland opgescharreld. Over dit boek is er vanuit Nederlandse antroposofische zijde woedend gereageerd. Het gaat om Peter Bierl, ‘Wurzelrassen, Erzengel und Volksgeister; die Anthroposophie rudolf Steiners und die Waldorfpädagogik’, geactualiseerde versie uit 2005 (oorspr. 2000).
    Het boek was in 2000 verschenen en heeft gebruik gemaakt van het interim rapport van de Commissie van Baarda. In het eindrapport wordt daar nogal verbolgen op gereageerd, men noemt het misbruik van het rapport. Ook heeft het van Baarda-rapport een zevental correcties aangebracht.
    Als ik dat boek hier inbreng zal ik het doen op de inhoud (dus of er valide argumenten in staan) en niet of het wel zo netjes van Bierl was om gebruik te maken van het interim rapport (alhoewel, als het gepubliceerd is mag het toch gewoon gebruikt worden? lijkt mij tenminste). Misschien ga ik ook nog kijken of die correcties terecht zijn, al heb ik wel de geactualiseerde versie van Bierl, dus wellicht zij die er ook in verwerkt. Maar ben erg benieuwd. Een oppervlakkige overview laat zien dat hij ook parallellen met het nationaal socialisme legt, iets dat ik (nogmaals) niet doe wat betreft Steiner (wel met de Brug, maar die smeken er ook zo’n beetje om). Maar ik zal kijken of die parallellen terecht zijn. Ik beloof alles eerlijk te wegen en zal ook dat boek kritisch lezen. Als er interessante dingen in staan horen jullie het wel (dus ook als ik kritiek heb, zal ik dat netjes vermelden). Dus wordt wederom vervolgd.

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 19:06

    De opmerkingen van de van Baarda-commissie over het boek van Bierl staan op p. 18, onder het kopje ‘Misbruik’. Er wordt wat geharreward over citaten en feitenmateriaal. Zo zou Bierl zeggen dat max Stibbe zich met frenologie zou hebben beziggehouden, terwijl hij dat niet zou doen. De zwangere vrouwen en de negerromans worden volgens Bierl goedgepraat, terwijl de commissie dat niet doet (is idd waar, punt voor de commissie).
    De belangrijkste kritiek is das Bierl geen definitie van racisme en rassenleer geeft. Dat vertroebelt de discussie en schept geen helderheid, aldus de commissie. De materie is daar immers te beladen voor. Daar ben ik het zeker mee eens, alleen had de commissie dan ook haar heldere criteria consequent moeten toepassen. En dat hebben ze weleens nagelaten ;). Want als ze de criteria van Mineke Schipper echt consequent hadden toegepast, waren ze denk ik tot andere conclusies gekomen.
    Maar ik zal Bierl lezen en kijken of de verwijten van de commissie terecht zijn. En los van de commissie het zelf ook kritisch lezen. Want nationaal socialisme vergelijkingen of parallellen liggen terecht heel gevoelig (daar heeft de van Baarda-commissie het overigens niet over, maar goed, ze hebben het vooral over beweringen aangaande het interim-rapport). Dus ik beloof wat dat betreft bijzonder streng te zijn. maar we zullen wel zien. Er zal zeker, op de een of andere manier, materiaal worden ingebracht.

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 19:21

    Ramon, voor jou uit het hart gegrepen: er staat een hoofdstukje in, getiteld ‘Das Fußballverbot’ (p. 36). Beloof je daar nog wel even verslag van te doen. Van het volgende tussenhoofdstukje gaan mijn nekharen helemaal recht overeind staan ‘Spirituelle und entartete Kunst’ (p. 38). Moet het nog lezen, maar als daar enige grond voor is dat er zich ook dit soort gedachtegoed in de antroposofie bevindt (heb al eerder weleens wat gelezen dat daar idd op wijst), dan komt er nog wel een pittig stukje van mij. Maar goed, zal me op dit forum beperken tot de racisme-kwestie.

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 21:03

    Alvast wat passages uit Bierl over hedendaagse antroposofen:

    Andreas Molau unterrichtete acht Jahre an der Waldurfschule Braunscweig Deutsch un Gesichte. Nach dem Erfolg der NPD im September 2004 bei den Landtagswahlen in Sachsen kündigte Molau, weil er als schulpolitischer Experte für die neue Nazifraktion und redaktionell für die NpD Zeitung ‘Deutsche Stimme’ arbeiten wollte. Die Waldorfschule entschließ Molau und erteilte ihm Hausverbot. ‘Das ist einer Katastrophe für unser Image’ klagte Michael Kropp, Geschäftsführer der Waldorfschule, vor der Presse’.
    (…)
    De Schweitzer Waldorflehrer Bernard Schaub veröffentlichte im Oktober 1992 ein Buch mit dem Titel ‘Adler und Rose’. Darin behauptet er, der Zweite Weltkrieg sei ein Präventivkrieg gewesen und stellte die Existenz des Gaskammern in Auschwitz in Frage’
    (…)
    De Russiche Anthroposoph Gennadji Bondarew war vorsichtiger als Scwaub. In seinem Werk ‘Anthroposophie auf der Kreuzung’ (1996) leugnet er der Holocaust aus Rücksicht auf der strafrechtliche Konsequenzen nicht offen.(..) Bondarews revisionismus wirdvon manchen geteilt (Bierl., p. 9-10)

    Goed nieuws voor de Brug! Ze staan dus met hun Holocaustontkenningen en hun consequente antisemitische uitlatingen niet alleen in de antroposofie. Er zijn nog bondgenoten elders. Alleen… wij zien dat er in Duitsland soms een zelfreinigend vermogen bestaat en dat er wordt opgetreden. Wanneer durft iemand dat een keer in het Nederlandse taalgebied (Nederland en België)? Want hier worden die Holocaustontkenningen uit naam van de antroposofie kennelijk wel best gevonden. Op deze manier is het welbekende ‘Geen sprake van…’ bijzonder overtuigend. Kortom, zou het initiatief niet een keer genomen moeten worden van antroposofische zijde? Er liggen wellcht kansen, maar wie durft de bal te spelen?

    Dit is slechts een hint…

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 22:09

    Vrij naar deze Michael Kropp (ik parafraseer zijn woorden): ‘Die Brücke ist eine Katastrophe für die Image der Anthroposophie der Gebiete der Niederländische Sprache’

  51. Voor het imago is dat misschien wel zo, maar dat wil nog niet zeggen voor de antroposofische beweging. Natuurlijk zullen er wel antroposofen te vinden zijn die willen dat andere antroposofen zich wat minder radicaal over hun geloofsovertuigingen uitspreken.
    Maar dat vind ik zo irritant binnen de antroposofische beweging: het verstoppen van de eigen standpunten of overtuigingen achter een of ander gematigd, politiek correct imago.

    En daar doen die mensen van de Brug dus niet aan mee. Je weet precies waarvoor ze staan. Ze bekennen kleur. Volgens mijn ervaring is de Brug trouwens een heel goede graadmeter om te weten wat er onder antroposofen leeft, welk gedachtegoed ze koesteren. Daarom ook zoveel organisaties die naar de Brug linken.

    Maar op zich heb ik, ondanks hun (volgens mij) vrij hoog zweefgehalte, wel bewondering voor die gasten van de Brug. Antroposofen die eens een keer hun ongezouten mening zwart op wit zetten. Waar vind je die nog? Als ze nu ook eens zouden durven om de interne problemen binnen de steinerscholen aan te kaarten. Maar dan wordt er denk ik tegen een heilig huisje getrapt.

    Als we het over zelfreinigend vermogen hebben. Ik begrijp niet dat die gasten van de Brug niet meer mogelijkheden creëren om in dialoog te gaan door mensen de kans te geven om te reageren op teksten. Zoals dat bijvoorbeeld hier kan. Dat zou al heel wat wrevel kunnen voorkomen, want er kan dan duiding rond artikelen komen. Misschien dat ik het ze eens kan vragen.

  52. Van hypocrisie heeft men daar geen last, dat is waar. Al denk ik niet dat dit de werkelijke mening vertolkt van de antroposofen die ik ken (maar misschien ken ik alleen maar hele beschaafde). Bij de mensen die ik ken bestaat weer het probleem dat ze Steiner nooit gelezen hebben. Daar leeft nog zo’n idee van ‘ja er zullen wel wat van dat soort uitspraken zijn, maar die moet je niet al te letterlijk nemen’ (veel gehoord), of ‘waarschijnlijk zit daar nog een diepere betekenislaag onder’, tot ‘ik ben spiritueel nog niet zo ver (en jij al helemaal niet!) om dit soort teksten doorleefd te lezen, dus ben ik nog niet in staat om die te duiden’. ‘Er zijn hoge pieken en diepe afgronden wanneer je zo intens de geestelijke werkelijkheid hebt waargenomen’.
    Dat zijn meer de verhalen die ik ken. Vind het dan altijd wel appart hoe je zo zeker bent om te weten dat het zo diep gaat als je die teksten niet kan begrijpen. Het valt mij juist op hoe simplistisch het eigenlijk allemaal is, als je de mystieke stoflaag wegpoetst. Het zit knap in elkaar en is soms leuk gevonden (vanuit puur cerebraal oogpunt). Maar dus ook ontzettend bedacht. Zoiets van: we moeten nog een ras op de bejaarden plakken, welke zullen we nemen? Doe die indianen maar, die zijn kort geleden massaal doodgegaan en in een paar indianenculturen bestaat iets van een soort natuurmystiek (en dat gold echt maar voor een paar). Laten we dat dan als de mijmeringen van iemand in de herfst van zijn leven afschilderen. Dan is iemand als Maarten Ploeger (maar ook eerder iemand als Poppelbaum) wel bereid om in de gelaatstrekken van ‘de indiaan’ typisch ‘bejaarde trekken’ waar te nemen. Toch vreemd als je weet hoe divers de mensen op dat continent waren. Net als in Afrika overigens (de langste mensen ter wereld, de Bantu’s t/m de kleinste de Pygmeeën). Is al een levend bewijs dat de factor ‘ras’ niet eens allesbepalend is in het uiterlijk van de mensen, laat staan voor de rest. Net zoiets alsof blonde mensen intelligenter zijn dan donkerharigen. Steiner schijnt dat ook een keer gezegd te hebben, zoek ik nog wel een keertje op. Wel ruimhartig van Steiner, want die was zelf niet eens blond.
    Maar zo banaal is het uiteindelijk, als je het eenmaal door hebt. Echt diepzinnige kennis van een ‘ingewijde’. Dat is ook een toverwoord in de kringen waar ik mee vertrouwd ben. Je roept ‘ingewijde’ en er wordt eerbiedig gezwegen. Herkenbaar?

    Floris Schreve zegt:
    06/01/2009 at 23:56

    Kortom Johan Cruijff is pas echt wijs: ‘Je gaat het zien als je het door hebt’. Geldt helemaal voor de antroposofie

    Floris Schreve zegt:
    07/01/2009 at 00:01

    Ramon, misschien ken je het, maar ik kan je dat boek van Bierl zeker aanbevelen. Ik moet het nog echt doornemen, maar voor documentatie is het zker aan te bevelen. En dat hoofdstukje over voetballen zal je ook wel aanspreken.

    Floris Schreve zegt:
    07/01/2009 at 00:13

    Bierl omschrijft zijn probleemstelling zeer bondig (p. 10):

    Die Thesen diese Buches lauten: Anthroposophie is eine esoterische Weltanschauung und keine Wissenschaft, sie ist enstanden im völkischen Sumpf des Fin du Siècle. Sie enthält eine spezifische Rassentheorie, die Lehre von den Sieben Wurzelrassen und ihren Unterrassen, in denen sich angeblich die menschliche Entwickelung verkörpert. Aus Kombination von Wurzelrassen- un Karmalehre mit den traditionellen christlichen Motiven des jüdischen Gottesleugners und Gottesmörders ergibt sich auch ein spezifischer Antisemitismus’ (p. 10)

    Ik ben het met alles roerend eens, behalve met het punt van het antisemitisme. Daar ben ik nog niet helemaal zeker over en de dingen die ik heb gelezen, zijn nogal tegenstrijdig. Maar ik wil meteen zeggen dat ik me nog te weinig in Steiners Christologie heb verdiept en waarschijnlijk zou je het daar moeten vinden (mocht het inderdaad zo zijn, dat zeg ik er wel nadrukkelijk bij). Dus wie weet is dat nog iets voor later. Maar het eerste gedeelte komt geheel overeen met mijn bevindingen. Geheel overbodig dat sommige navolgers van Steiner zich volledig te buiten gaan aan het ene antisemitische exces na het andere, dat hebben we al kunnen constateren.

  53. Beste mensen, ik kan tot mijn spijt niet langer deelnemen aan dit debat. Ik wens me namelijk niet te onderwerpen aan censuur, en al helemaal niet aan de censuur van één van de andere deelnemers. Om het in voetbaltermen uit te drukken: als de scheidsrechter met de tegenpartij meespeelt, hoeft het voor mij niet meer. Ik wens jullie niettemin een prettige verderzetting van dit fijne gesprek.

    Moderatie: Misschien oordeelde de scheidsrechter dat er een keer te veel de man i.p.v. de bal werd gespeeld? In het voetbalspel krijg je daar ook rood voor.

    Je laatste mail week zover van het onderwerp af en was zo ad hominem dat er zelfs geen beginnen aan was om hem te corrigeren.

    Maar desondanks toch bedankt voor je komst en misschien tot een volgende keer.

  54. Floris,

    Heel herkenbaar, inderdaad. Maar alhoewel het te maken heeft waarom het zo moeilijk is kritisch met tekst van Steiner om te gaan, ga ik er niet dadelijk op in. Ik ga me even onthouden van ‘gevoelige’ uitspraken over Steiner of antroposofen in het algemeen.

    Alex Hemme gaat daarvan namelijk in de remmen. En als ik het goed heb begrepen, komt die nog met iets substantieels. Ik wil dus geen excuus meer aanreiken om dat niet te doen.

    Ik kan er later nog wel iets over kwijt.

    Groet
    Ramon

  55. Lieven, ik heb geen idee wat je laatste bijdrage was. het zou wel denk ik met mijn laatste opmerking over de Brug te maken gehad hebben. Maar goed, toch dank voor je deelname. Jij was in uit die hoek de enige met wie ik iets van een gesprek heb gevoerd. Dat het niet makkelijk ging heeft wellicht voor een groot deel aan mij gelegen, maar dat heeft alleszins te maken met de aard van dat blad. Desalniettemin, dank voor je bijdrage.

    vriendelijke groet,
    Floris

  56. Dat boek van Bierl is overigens tamelijk fors. Het gaat ook uitgebreid in op de houding van antroposofen naar het nazisme (vind ik overigens los van Steiner staan). Hoewel het vrij pittig is, lijkt mij het wel degelijk onderbouwd. Het ziet er naar uit dat hij alles degelijk verantwoordt.
    Maar als ik het hier (of nog een keer elders) bespreek beloof ik het evenwichtig te doen. Ik zal er dan ook een antroposofische bron tegenover zetten. Wellicht is dat boekje van Walter Heijder, ‘Rudolf Steiner versus nationaal-socialisme’ een goed tegengeluid. Heijder was dus ook een criticus van het van Baarda-rapport (een van de ‘rechtzinnigen’). Wat ik belangrijker vind is dat in het weinige dat ik van hem gelezen heb, hij in zijn reacties altijd erg degelijk is. Dus wellicht biedt zijn verhaal goed tegenwicht. Als ik beide bestudeerd heb volgt er zeker meer over deze kwestie (kan nog wel even duren).

  57. Ik ben nu toch eigenlijk wel benieuwd wat Lieven zei in zijn laatste bijdrage. Kun je ‘m niet toch even plaatsen?

    Groet,
    Jan C.

  58. Tja Floris, heel netjes is het inderdaad niet om iemand ervan te betichten de man ipv. de bal spelen en niemand de kans te geven daar zelf een oordeel over te vormen. Mijn gewraakte tekst had overigens niets te maken met je laatste opmerking over De Brug. Het was een heel algemene beschouwing over hoe ik het hele racismedebat (en dus lang niet alleen DIT racismedebat) zie. Voor mezelf was het in ieder geval heel verhelderend. Dus ik heb heel wat geleerd in dit debat. Waarvoor dank.

  59. Heb je ook inmiddels via de mail geantwoord. Overigens vriendelijk.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    07/01/2009 at 21:05

    Maar gewoon een goed tegenargument geven (op de inhoud) mag nog steeds. Want dat heb je nog steeds niet gedaan (behalve vragen naar definities van racisme, maar dat is al veel eerder gebeurd). En je zou ook zelf Steiner in kunnen duiken. dat lijkt me voor iemand die zichzelf antroposoof noemt toch niet teveel gevraagd?

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 13:52

    Ramon, dat boek van Peter Bierl kan ik je meer en meer aanraden. Al is het maar om het biografische gedeelte van Steiner. Eindelijk komt er een keer een mens van vlees en bloed tevoorschijn. Zo’n beeld krijg je niet uit beschrijvingen van antroposofische auteurs, t/m niet-antroposofische auteurs die wel een grote bewondering koesteren als Jacob Slavenburg. Ik vond de man zelf altijd zo volstrekt ongrijpbaar. Een heilige volgens alle ooggetuigen, maar gezien zijn uitspraken toch ook iemand die er ontegenzeggelijk wat discutabele denkbeelden op na hield. Voor mij begint er steeds meer een genuanceerd plaatje van de man zelf te ontstaan, ook hoe hij zich verhield tot het bijvoorbeeld het Weense millieu, de academische wereld, enz. Dit zeg ik wel na lezing van Slavenburg en de echte hagiografieën als die van Zeylmans van Emmichoven en Veltman, dus dan is dit wel een goeie compensatie.

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 14:05

    PS Mein Lebensgang heb ik ook, maar dat moet nog een keer in zijn geheel gelezen worden (tot nu toe alleen maar stukjes). Maar er zal wel veel uit deze nieuwe ronde komen, vermoed ik althans

  60. Floris,

    Ben wel benieuwd naar dat boek van Bierl, maar kom op dit moment niet toe aan lezen. Ik ben volop aan het schrijven. Zal iets voor over twee maanden zijn, denk ik (en hoop ik).

    Zelf vind ik de mens Steiner dankzij zijn autobiografie al tastbaarder worden.

    Groet
    Ramon

  61. Wat trouwens ook erg leuk is, zijn al die beschrijvingen over het vrije schoolonderwijs. Ik heb natuurlijk als kind wel ‘praktijkervaring’, maar toch leuk om de theorie erachter te lezen. Vooral hoe je als kind wordt ingedeeld en hoe dat mede bepalend is voor naast wie je wel of niet mag gaan zitten. Kan me het zelf nog herinneren, was altijd een heleboel gedoe over.
    Maar als kind was ik dus nogal nadrukkelijk een ‘hoofd-melancholicus’. Toch leuk om te zien dat je dan juist bewust naast een ‘buik-cholericus’ wordt gezet om weer even in balans gemept te worden (je moet soms het Kharma een klein beetje helpen, overigens met dit voorbeeld bedenk ik maar iets, is geen concreet voorbeeld uit het boek). Maar wat een gedoe allemaal. Voor mij dus wel heel komisch om er eens op die manier naar te kijken. Wel een openbaring. Jij kent natuurlijk ook de theorie van je opleiding, maar voor mij is dat dus volkomen nieuw.
    En dan de voorgeschreven regels bij de kerstspelen (kerstspel, paradijsspel, driekoningenspel). Dus dat idd de hogepriesters in alle driekoningenspelen hetzelfde zijn (strikte regie-aanwijzing). En dat die dan ’typische joden’ zouden moeten verbeelden. Een duidelijk geval van ‘ai, wat pijnlijk’. Maar moet er vaakook erg om lachen als er weer iets herkenbaars langs komt. Tot zover dit kleine tussendoorverslagje.

  62. Ik ken die steinerschooltheorie eigenlijk niet vanuit de opleiding, want die vond ik vrij oppervlakkig, maar door zelfstudie.

    Gisteren bracht iemand die heel goed thuis is in antroposofische literatuur me verslag uit van een volgens hem opzienbarend boekje uit 1983 over steinerscholen. Het is van ene prof. Imelman en heeft als titel ‘Hoe vrij is de Vrije School’. Volgens mijn bron doorprikt Imelman niet alleen de zwakke didactiek van steinerscholen, maar ontkracht hij op kraakheldere wijze enkele mythes die rond Rudolf Steiner en zijn geesteswetenschap zijn gesponnen. Vooral ‘Filosofie van de vrijheid’ zou grondig worden ontleed. En dat slechts in 120 bladzijden. Boek is dus onderweg naar mij toe. Maar wanneer lezen???

    Mij verbaast het ook niet dat wanneer antroposofen volkeren in sjablonen gieten, dat met kinderen in steinerscholen ook gebeurt. Het komt voor een groot deel verder uit het wereld- en mensbeeld.
    Jij hebt voor mij eigenlijk de aanzet gegeven om eens te kijken welk verband er is tussen Steiners rassenleer en zijn visie op onderwijs. De in Steiners rassenleer geschetste mensheidsontwikkeling komt in gote lijnen overeen met zijn visie op ontwikkeling bij kinderen.
    Eerst kwam Steiner met zijn mensbeeld (Theosofie 1904), dan met zijn essay over opvoeding (Opvoeding in het licht van…1907) en vervolgens met zijn voordrachtencyclus over de mensheidsontwikkeling (De Missie … 1910). Je zou Steiners rassenleer op die manier bijna kunnen beschouwen als een uit de hand gelopen theorie. Ik ben benieuwd of Imelman daar iets over zegt.

    Maar ik uit in een van mijn artikelen niet voor niets mijn bezorgdheid omdat Christoph Wiechert, die midden jaren 90 op de radio bewees hoe graag hij meegaat in het sjabloondenken over rassen, hier in België vorig jaar onderzoek kwam doen naar ‘het verband tussen menskundige en fysisch meetbare aspecten’.

    Ik ben dan bevreesd hoe zo iemand naar kinderen kijkt of welke sjablonen hij op hen legt en welke conclusies hij daaraan verbindt. Want zo iemand is voor leraren te lande nog altijd een autoriteit.

  63. Pas op met Immelman! Dat is namelijk de tweede persoon waar Dieter Brüll tegen ageert in ‘de Nieuwe Reactionairen’ (tweede na Zondergeld). In Antroposofie ter discussie staat ook een tirade tegen Immelman. Maar dit is dus echt tegen het zere been van alle Dieter Brüll-adepten. Maar misschien moet ik je op de een of andere manier toch dat artikel van Brüll een keer leveren. Er wordt zoveel over gezeurd, terwijl het niet eens online staat. Zou toch handig zijn als het echt zo goed is als sommigen beweren. Durft er nooit meer iemand kritiek op de antroposofie te hebben 😉 Ik heb ook echt geluk gehad dat ik het in handen heb gekregen en het zelf heb kunnen lezen. Behalve dat hij Zondergeld misschien op een paar slordigheden heeft kunnen betrappen was ik er niet van onder de indruk. Absoluut geen ‘verdedigingswal tegen welke racisme-aantijging dan ook’. Dan is het van Baarda-rapport stukken beter (en effectiever, al is het maar om de omvang en de complexiteit).

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 22:25

    Brüll spreekt van ‘Immelmans pedagoochelen’. Je bent dus gewaarschuwd.

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 23:02

    Ik heb de argumenten van Brüll tegen Immelman gelezen. het komt op het volgende neer:

    1. Brüll verwijt Immelman geen onderzoek te hebben gedaan. Kan ik niet beoordelen, want ik heb Immelman niet gelezen. Brüll onderbouwt dit verder niet.

    2. Dat kinderen laat leren lezen, schrijven, etc. en daardoor ‘achter zouden lopen’ wuift Brüll weg met het argument dat de taalvaardigheden van al zijn eerstejaarsstudenten beneden niveau is, dus dat heeft niets te maken met de Vrije School.

    3. Kinderen worden niet geïndoctrineerd met antroposofische ideeën (?, maar zou echt Immelman zelf moeten lezen). Wel is de leraar de gids voor wat het ‘Hogere Ik’ van het kind eigenlijk wil (waar het kind zich niet bewust van zou zijn). Neem aan dat de gemiddelde Vrije Schoolleraar zo’n sterke antenne heeft dat die van ieder kind in zijn klas feilloos kan bepalen wat ‘het Hogere Ik’ wil.

    Verder staat er alleen maar retoriek. Dit zijn de enige argumenten die eruit zijn te destilleren. Ik denk dat het artikel van Brüll net zo sterk is als zijn argumenten tegen het feit dat er sprake zou zijn van rassenleer. Echt, met ‘de Nieuwe Reactionairen’ heb je wederom een bijzonder sterke zaak. Daarmee is echt alles afgedekt en wordt iedere kritiek gesmoord!
    Wat mijzelf betreft, er waren verschillende zeer capabele leraren op mijn eigen lagere vrije school (daar heb ik goeie herinneringen aan), maar ik denk niet dat ik ze zou kunnen zien als gidsen voor mijn ‘hogere ik’. Waarschijnlijk zagen zij zichzelf ook zo niet. En terecht! Daar zijn onderwijzers ook niet voor, die moeten zich met hun vak bezig houden. En op mijn school deden ze dat gelukkig ook. Anders moet je een waarzegger of een sjamaan voor de klas zetten.

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 23:19

    Maar eigenlijk moet je dat stuk van Brüll hebben. Ik zou het ook met liefde naast mijn bespreking van ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ zetten en dan kijken wat het meest overtuigt. Zou best een beoordeling willen zien van een onafhankelijke jury. Lijkt me wel leuk.

    Floris Schreve zegt:
    08/01/2009 at 23:43

    Zal je het slot van Dieter Brüll geven (verwijst naar Immelman en Zondergeld):

    Daarbij hoort ook het recept van Lenin: liquideer gerust honderd mensen, waarvan er negenennegentig onschuldig zijn, als dat een manier is om de schuldige te vernietigen. Het is ook de methode van onze technocratie. En op het peil van Zondergelds artikelen overgebracht: gooi gerust honderd modderkogels naar de vijand; als er ook maar een raak is, is het de moeite waard. Omdat ik geen zin heb om de edelsten onder dit modderbad vandaan te (blijven) slepen, is voor mij hier de casus Zondergeld gesloten.

    Epiloog

    In 1932 verscheen Karl Heyers studie ‘Wie man gegen Rudolf Steiner kämft’. Sindsdien is er weinig veranderd. De onderwerpen en de termen zijn aangepast. En wat vroeger meer van de kerken uitging, komt nu van hun opvolgers, de nieuwe reactionairen. ook zij kunnen ongetwifeld op vele gelovigen rekenen. Toch is één ding anders geworden. Werd destijds iemand op een onwaarheid betrapt, dan placht hij zich, weliswaar met smoesjes, te excuseren. dat was minder het gevolg van fatsoen, dan wel van ’social control’. Tegenwoordig hoeft dat niet meer. Je kunt anderen, zonder een spoor van bewijs, van indoctrinatie van kinderen beschuldigen, van racisme en antisemitisme. En je kunt blijven zitten waar je zit, zonder dat iemand zich schijnt af te vragen of iemand die dusdanig misbruik van zijn vak maakt, wel in staat is om studenten op te leiden.

    Aldus het slot van Dieter Brüll, ‘De Nieuwe Reactionairen; met bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, Driegonaal, 1986, nr. 1. Het is maar dat je het weet! En gelukkig voor Dieter Brüll is er geen spoor van bewijs voor de racisme-aantijgingen (slechts een paar uitegeschreven en geautoriseerde voordrachten van Rudolf Steiner, vooral 4 en 6 uit Die Mission en zijn verhandeling ‘Farbe und Menschenrassen’ uit 1923 voor de arbeiders in Dornach, en nog wat meer uit 1907, 1908, 1915, 1918, enz.).

    Floris Schreve zegt:
    09/01/2009 at 00:23

    Ik heb zo’n vermoeden dat iemand, die een keer een tegenartikel op mijn eerste stukje heeft geschreven (zal de naam hier nu niet noemen, want dat is flauw, is wel na te lezen op mijn site) zich in hoge mate heeft laten inspireren door Dieter Brüll. Vooral qua retoriek. Die persoon wreef mij overigens ook ‘de Nieuwe reactionairen’ onder de neus. Alleen red je het daarmee niet.
    Die persoon kwam aanzetten met Mao en rode gardisten en Brüll dus met Lenin. Goed, de tegenpartij is in het verleden ook niet vies geweest van NS vergelijkingen (wat betreft Steiner). Maar goed, dat heb ik niet echt gedaan geloof ik. En verder, ik ben geen communist, die bekentenis wil ik hier wel doen.
    Maar goed, ben nu wel weer nieuwsgierig geworden naar dat boekje van Immelman. Maar heb voorlopig genoeg hooi op mijn vork. Iets voor later dus misschien.

  64. Floris,

    Namenstänzer is niet de site van Andreas Lichte, maar van enkele oud-leerlingen van de steinerschool die hun best doen om kritisch naar steinerscholen en antroposofie te kijken.

    (…) Über Uns

    Namenstaenzer.de ist ein Blog von Waldis für Waldis, wir wollen über Waldorf-Themen schreiben und allen Waldorfschülern einen Weblog bieten, der denkt wie sie. (…)

    Zo op het eerste zicht doen ze dat niet slecht. Die schema’s voor rassenindeling van de hand van Steiner doen het niet slecht. Een beeld (of blik) zegt meer dan duizend woorden.

  65. Heb een boekje van Sigismund von Gleich te pakken (waar Brüll het dus voor opneemt in de Nieuwe Reactionairen, eigenlijk de belangrijkste casus in dat artikel). Over het materialisme:

    ‘De eerste generatie van radicale materialisten, die omstreeks 1840 geboren werd, beschikte nog over etherlichamen, waarin veel nawerkte van talrijke religieus gezinde voorvaderen. Vandaar dat hun materialisme slechts een theorie, nog geen levenshouding was. De tweede materialistische generatie werd ca. 1870 geboren, de derde rond 1900, dat zijn wij namelijk zelf. Onze kinderen worden dan tegen 1930 geboren. Dus in vele gevallen zijn deze kinderen reeds in het vierde geslacht dat in een materialistische levenssfeer opgroiet. Dat heeft het ontstaan van tal van psychisch-biologische verwordingsverschijnselen tot gevolg, vaak tot aan het het psychopathische toe. Alles nog verergerd door het doorzetten van de sexuele uitsprattingen van onze tijd’, Sigismund von Gleich , ‘De Heilige Graal en de Nieuwe Tijd van Christus’.

    Goed, deze von Gleich was dus geen nazi, ondanks zijn uitgesproken antisemitisme (daar hebben we al de meest extreme voorbeelden van gezien). Verder ook ‘hardcore Blut und Boden’. Dit stukje getuigt weer van een soort omhelzing van Oswald Spenglers ‘Untergang des Abendlandes’, een berucht werk dat geldt als de Bijbel van het Cultuurpessimisme (heeft overigens ook grote invloed op het nationaal socialisme gehad, al was het zeker geen nazi-boek).
    Ik heb zo het idee dat de Dieter Brüll adepten die hier hebben gereageerd, eigenlijk geen idee hebben waar Brüll het eigenlijk voor opneemt. Deze von Gleich is nog veel naargeestiger dan Steiner (zoiets als tijdschrift de Brug, maar dan een halve eeuw geleden). Misschien zeg ik iets heel schandelijks (ntuurlijk, von Gleich was wel tegen Hitler en hij zij geprezen voor zijn stellingname), maar hij stond voor een soort ‘fascistische’ vorm van antroposofie. Voorbeeld:

    Ieder die het echte semitisch-hebreeuwse gezichtstype met bvb. het klassiek-turkse (Toeraanse) vergelijkt, zal de grote overeenkomst opvallen. Semieten en Chinezen zijn volkeren die enerzijds het rekenen en alle wiskunde, en anderzijds het geldwezen en alle handelsactiviteiten misschien wel het volmaakst beheersen ! Daarbij moet men in ’t oog houden dat bij de Semieten behalve de Hebreeuwen van oudsher de Assyriërs, de Babyloniërs (sinds 2000 v.C.), de Syriërs, en natuurlijk de Arabieren gerekend worden. Mathematisme en monisme zijn de wereldbeschouwingen die klassiek zijn geworden dank zij het Semietendom. Zo wordt het klaar en duidelijk hoe de leer van de atlantische Manoe vanuit Binnen-Azië enerzijds naar het Westen in het getoeraniseerde Semietendom en anderzijds in oostelijke richting in het arisch beïnvloede Toeraniërdom, d.i. Chinezendom, ingestroomd is. De Hebreeuwse Je-ho-va komt overeen met de Chinese naam van God “I-Hi-Wei”, wiens drieëenheid Lao-Tse diepzinnig verklaarde: “Naar wie ge kijkt en ge ziet hem niet, die wordt met de naam I genoemd. Naar wie ge luistert en ge hoort hem niet, die wordt met de naam Hi genoemd; naar wie ge met de handen grijpt en ge vat hem niet, die wordt met de naam Wei genoemd. Deze drie zijn ondoorgrondelijk; dusdanig zijn ze vereend

    Vind ik overigens ook gelden voor Rudolf Meyer, predikant van de Christengemeenschap en auteur van het zeer ranzige en vuig antisemitische ‘Het mysterie van de Graal’ (oorspronkelijk ‘Der Gral und seine Hüter’, 1958).
    Ik heb zo’n idee dat de Dieter Brüll adepten, die zweren bij de Nieuwe Reactionairen, deze teksten niet eens kennen.
    Het lijkt mij ook verstandig als de hedendaagse antroposofie deze ranzigheid bij het grofvuil zet. Om op een goede manier met Steiner om te gaan lijkt me al moeilijk genoeg, net als met de hedendaagse uitwassen van de antroposofie (zie de Brug). Dus waarom een lans breken voor ranzige uitwassen uit de periode 1940-1960? Lijkt me niet zo moeilijk om die af te stoten. Maar wel kennis van nemen lijkt me, zeker de hedendaagse fans van Dieter Brüll. Voor die laatste groep lijkt me dat heel gezond. Uitgebreid von Gleich en Meyer lezen en dan kijken of je nog steeds zo enthousiast bent.

  66. Sigismund von Gleich, „Der Mensch der Eiszeit und Atlantis”

    is listed in this Waldorf bibliography:

    „Literatur und Fundstellen zum Geschichtsunterricht in der Mittelstufe an Waldorfschulen”, Hans-Jürgen Schumacher, Gabriele Kühne; Manusskriptdruck der Pädagogogischen Forschungsstelle beim Bund der Freien Waldorfschulen, Abt. Kassel, 1995

    It is recommended to Waldorfteachers with these words:

    “Gleich, Sigismund von, »Der Mensch der Eiszeit und Atlantis«

    Sehr detaillierte Schilderung der Rassen und der Eiszeit. Sehr anspruchsvoll. Nicht für Eilige. Gabriele Kühne.”

    I sent a scan of this Waldorf bibliography to Ramon. There´s Uehli, too, recommended like this:

    “Uehli, Ernst, »Atlantis und das Rätsel der Eiszeitkunst«

    Sehr detaillierte Schilderung der Rassen und der Eiszeit. Allerdings sehr anspruchsvoll. (Gabriele Kühne)”

  67. Hi Andreas,

    I still try to find this title: ‘Der Mensch der Eiszeit und Atlantis’. It is not easy buy in the Netherlands. Earlier in this discussion I brought in some quotes in the Dutch translation.
    There is one interesting aspect in the debate here. Probably you know the name Dieter Brüll (orinially German, but very active in the Netherlands). He was a professor in tax-law in the Netherlands and a specialist in the ‘Soziale Driegliederung’. After some critical articles on the issue racism in anthroposophy in the eighties (the first in this kind in the Netherlands, mainly by the Dutch historians Gjalt Zondergeld and Evert van der Tuin), Dieter Brüll wrote an article ‘Die Neue Reaktionären’ (1986). For some Dutch anthroposophists this article more important as a defence wall for Steiner, than the so called ‘van Baarda-report’ of 2000).
    But the interesting thing is, in Brüll hardly discusses Steiner (he makes a remark in the kind of ‘in the past the differences between races were significant, but only in pre-Christian times’. Not true, I know). But he discusses quiet extensively Sigismund von Gleichs principal opposition against the nazi’s, to show how wrong the historians Zondergeld and van der Tuin were.
    I try to argue that it could be that von Gleich was posibly a principal dissident of National Socialism, but in his racial ideas he was almost the same (based on some text I read). Most of the Dutch anthroposophists (the more orthodox, who even reject the van Baarda-report) who deny there is any problem of racism in the work of Steiner, are always quoting Dieter Brüll. But I suspect, these defenders of Brüll have no idea what Sigismund von Gleich really wrote. I read ‘The holy Grail and the New Era of Christ’. But I really want to find the original text of ‘Der Mensch der Eiszeit und Atlantis’ ( I know just some short passages in the Dutch translations). If you could help me (it is not easy in the Netherlands) I suggest we may mail about this (Ramon has my e-mail). But I think this is an important title, even crucial for the debate in the Netherlands, were Dieter Brülls article still is considered as very important. So if you have an idea how to find this title, many thanks!

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    13/01/2009 at 23:00

    Overigens heb ik nu ook het boekje van Walter Heijder, Rudolf Steiner versus nationaal socialisme. Ik moet eerlijk toegeven, er staan nog best zinvolle dingen in. Heb naar aanleiding van een passage ook een correctie moeten aanbrengen in mijn eigen artikel (mijn eerste overigens).
    Ik was te makkelijk meegegaan met het in verband brengen van Steiners uitspraak: We moeten ons niet laten leiden door persoonlijke sympathie, daar komt het niet op aan. het gaat erom wat er ligt besloten in de wetmatigheid van het mensdom (even een vrije vertaling, uit mijn hoofd). Moerland (en daarna Jeurissen) brengen dit citaat in verband met de genocide op de indianen. Ik heb dat in mijn eerste stukje gewoon overgenomen (daarna overigens niet meer toen ik Die Mission veel gedetailleerder ben gaan bespreken).
    Heijder zegt terecht dat het tot twee pagina’s terug niet over de indianen gaat. Tot zover mee eens. Het enige is dat dit citaat wel gaat over alle zaken die in de vierde voordracht ter sprake zijn gekomen (hiervoor al uitgebreid aan de orde gekomen). En dat van de indianen is toch wel het meest in het oog springende. Dus in die zin gaat het daar indirect weer wel over. Die eerdere passages over de indianen laat Heijder weer weg. Dus in die zin weer oneens met Walter Heijder. In die zin manipuleert Heijder de boel ook.
    Goed, ik heb de vierde voordracht nu meermalen gedetailleerd besproken (ik ken hem bij wijze van spreken bijna uit mijn hoofd). Dus ook leuk om te zien hoe ’selectief’ Heijder weer is in zijn correcties op de selectiviteit van Jeurissen en Moerland. Fantastisch, dat antroposofische haarkloven. Is bijna topsport geworden.

    Floris Schreve zegt:
    13/01/2009 at 23:30

    Andreas, danke für die Literaturliste. Sehr interessant!

  68. alvast een voorpublicatie op iets dat nog gaat komen. Wordt waarschijnlijk een soort update op mijn repliek op Paul Heldens. Hij had mij deze bron ook onder de neus gewreven, maar ik heb hem nu pas in handen gekregen. Dit zal uiteindelijk een onderdeel uitmaken van een dubbelbespreking met het VOK cahier ‘Van je ras, ras ,ras,’ van WF Veltman. Denk dat er weer relevante informatie in staat. Hier alvast de eerste versie:

    De bioloog Walther Heijder schrijft vaker voor antroposofische media. Hij behoort niet bepaald tot de rekkelijken (eerder de preciezen). Zijn bijdragen zijn in regel erg degelijk, met veel gemier op de letter (soms terecht, zie overigens ook dit artikel uit Skepter http://www.skepsis.nl/steinercommissie.html). Dat lijkt ook zijn insteek te zijn in deze publicatie. We zullen kijken of hij het hier ook bij het rechte eind heeft.
    Hij begint met een uiteenzetting dat er in het afgelopen decennium (de publicatie is uit 1997) veel onjuiste beweringen zijn gedaan inzake Rudolf Steiner en de rassenkwestie, zowel door de critici (vooral Moerland en Jeurissen) maar ook door enkele antroposofen (in dit geval Jelle van de Meulen). Zijn focus ligt sterk op de relatie van Rudolf Steiner en het antisemitisme/nationaal socialisme. Ik heb mij tot nu toe altijd vrij neutraal in deze zaak opgesteld, dus ik wil in dit verband ook niet uitgebreid ingaan op wat Heijder hierover beweert. Heb ik bij de andere partij ook niet gedaan, dus ik laat dat hier even in het midden.
    Wat in dit verband wel interessant is, is Heijders kritiek op Bram Moerland en Toos Jeurissen wat betreft de passage ‘geen persoonlijke sympathie’ en de ‘grote wetmatigheden in het mensdom’ uit de vierde voordracht uit Die Mission einzelner Volksseelen (al vaak langsgekomen). Heijder citeert Moerland: ‘Hoe ziet Rudolf Steiner de voorzienigheid? Hij wijdt daar in zijn boek ‘De Volkszielen’ een lange passage aan. Ten eerste waarschuwt hij ons ervoor dat, als we de kosmische betekenis van de indianen willen begrijpen, wij geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten laten meespelen, want daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mesndom. Wie zich tegen het noodzakelijke zou uitspreken, zou niets bereiken. Zich daartegen uitspreken betekent dat er hindernissen worden opgesteld. (Heijder p. 11, geciteerd Moerland p. 18-19). Jeurissen heeft deze passage van Moerland overigens letterlijk overgenomen in haar brochure (p. 18, http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf). Zij bespreekt trouwens de algemene intentie van dit citaat en koppelt dat aan het beruchte ‘Jodendom-citaat’. Het gaat dus bij Jeurissen om de algemene ethiek die uit die woorden spreekt, niet om het specifieke voorbeeld.
    Walther Heijder stelt dat Jeurissen hier wel erg kort door de bocht is gegaan en zich heeft laten inpakken door Bram Moerland. En Moerland flest de boel, blijkens de bewijsvoering van Walther Heijder. Heijder maakt dit hard door een complete pagina uit de Volkszielen (de vertaling uit 1983) voluit te citeren. Daaruit blijkt het volgende. Het ‘citaat’ van Moerland blijkt een samenstelling te zijn van twee losse zinnen, waar drie alinea’s tussen staan. Deze zijn ook nog eens in omgekeerde volgorde weergegeven. Dus eerst komt: ‘Wie zich tegen het noodzakelijke zou uitspreken, zou niets bereiken. Zich daartegen uitspreken betekent dat er hindernissen worden opgesteld’, dan drie alinea’s en dan pas ‘…geen persoonlijke sympathie of persoonlijk enthousiasme moeten laten meespelen, want daar komt het niet op aan. Het komt slechts aan wat besloten ligt in de grote wetmatigheden van het mensdom’. Heijder laat ook zien dat in de zinnen voor deze passages, er tussen en erna, het woord ‘indianen’ niet eens voorkomt. Conclusie, Moerland bedriegt de boel.
    Laat ik beginnen om mijn complimenten aan Walther Heijder te maken, want wat je er verder van mag vinden, slim is het wel. Er zijn alleen twee kanttekeningen te maken. In de eerste plaats parafraseert Moerland. Misschien had hij dat duidelijker moeten aangeven (wellicht is die kritiek wel terecht), maar bij zowel Moerland als Jeurissen gaat het om de context van het hele betoog van Steiner. En nergens geeft Moerland aan dat het een letterlijk citaat is.
    Verder gaat het hier niet om de letter maar om de intentie. Heijder laat namelijk de context van het hele betoog van Steiner buiten beschouwing (in dit geval de vierde voordracht). Dat betoog komt, in mijn eigen woorden, dus geen enkel misverstand, op het volgende neer:
    Er zijn sinds de Lemurische tijd storende krachten actief, de zogeheten ‘abnormale geesten van de vorm’. Deze hebben op verschillende plekken op aarde invloed doen geleden en hebben ervoor gezorgd dat bij de locale bevolking aldaar een paar storingen in de ontwikkeling hebben plaatsgevonden. In Afrika hebben deze krachten ervoor gezorgd dat de accenten van het kind doorwerken op de plaatselijke bevolking, in Azië dat de puberale accenten dominant zijn. In Europa is alles betrekkelijk harmonisch verlopen. Daar hebben deze krachten vooral de volwassenheid geaccentueerd, maar dat is niet zo erg, blijkens de woorden: Diese Linie besteht auch für unsere Zeit. Der afrikanische Punkt entspricht denjenigen Kräften der Erde, welche dem Menschen die ersten Kindheitsmerkmale aufdrücken, der asiatische Punkt denjenigen, welche dem Menschen die Jugendmerkmale geben, und die reifsten Merkmale drückt dem Menschen der entsprechende Punkt im europäischen Gebiete auf. Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit. Da alle Menschen in verschiedenen Reinkarnationen durch die verschiedenen Rassen durchgehen, so besteht, obgleich man uns entgegenhalten kann, daß der Europäer gegen die schwarze und die gelbe Rasse einen Vorsprung hat, doch keine eigentliche Benachteiligung. Hier ist die Wahrheit zwar manchmal verschleiert, aber Sie sehen, man kommt mit Hilfe der Geheimwissenschaft doch auf merkwürdige Erkenntnisse. (p. 79-80).
    Verder zegt Steiner dat deze eigenschappen zich voortzetten in de erfelijkheid en dat deze zich dus los van de plaats van het ontstaan voorplanten. Maar de lijn loopt door; er is immers ook een ras dat met de ouderdom en de dood wordt geassocieerd, in dit betoog een niet onbelangrijk detail: ‘Wenn wir dann diese Linie weiterziehen, so kommen wir weiter nach Westen nach den amerikanischen Gebieten hinüber, in jene Gebiete, wo diejenigen Kräfte wirksam sind, die jenseits des mittleren Lebensdrittels liegen. Und da kommen wir — ich bitte das nicht mißzuverstehen, was eben gesagt wird; es bezieht sich nur auf den Menschen, insofern er von den physisch-organisatorischen Kräften abhängig ist, von den Kräften, die nicht sein Wesen als Menschen ausmachen, sondern in denen er lebt -, da kommen wir zu den Kräften, die sehr viel zu tun haben mit dem Absterben des Menschen, mit demjenigen im Menschen, was dem letzten Lebensdrittel angehört. Diese gesetzmäßig verlaufende Linie gibt es durchaus; sie ist eine Wahrheit, eine reale Kurve, und drückt die Gesetzmäßigkeit im Wirken unserer Erde auf den Menschen aus. Diesen Gang nehmen die Kräfte, die auf den Menschen rassebestimmend wirken. Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten. Von der Eigentümlichkeit dieser Linie hängt das ab, was auf der Oberfläche unserer Erde mit den Rassen sich abspielt, was von den Kräften, die nicht unter dem Einfluß der normalen Geister der Form stehen, bewirkt wird. Wo Rassencharaktere in Betracht kommen, da wirken sie in dieser Weise. In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden.
    We kunnen dus ook concluderen dat de ‘wetmatigheden’ ervoor gezorgd hebben dat de Indiaanse bevolking’ is ‘uitgestorven’, net voordat ‘in onze tijd het rassenkarakter langzaam wordt overwonnen’.
    Als wij dan nu weer gaan kijken naar de verknipte ‘citaten’ van Bram Moerland, waar gaan die dan wel over, geplaatst in de oorspronkelijke context? Zij gaan over de ‘wetmatigheden’ die in het voorgaande besproken zijn. Het zijn concluderende opmerkingen aan het slot van een betoog. De meest in het oog springende zaken van dat betoog zijn hierboven weergegeven. En het meest pregnante detail zijn toch wel de beweringen over de indianen. Moerland heeft de intentie van de tekst dus correct weergegeven, die is weggelaten uit de lange uitsnede van Walther Heijder.
    Laten we duidelijk zijn dat Moerland niet correct heeft geciteerd. Maar heeft Moerland dan de suggestie gewekt dat hij letterlijk citeerde? Er staan namelijk nergens aanhalingstekens. Moerland parafraseert dus. Wel heeft Jeurissen dit later als een ‘citaat’ opgevat. Zij schrijft: ‘Bram Moerland citeert in zijn boekje Rassenleer met charisma Rudolf Steiner in zijn boek de Volkszielen over het lot van de indianen: ‘ Ten eerste waarschuwt hij (Steiner) ons ervoor dat…’ enz. We kunnen dus wel zeggen dat Jeurissen er te makkelijk vanuit is gegaan dat Moerland letterlijk citeert. Moerland zou je kunnen verwijten dat hij misschien iets duidelijker had moeten zijn dat hij niet citeerde maar parafraseerde (dan is het in dit geval minder ernstig dat beide opmerkingen van Steiner in omgekeerde volgorde zijn weergegeven). Maar dat dit ook over het lot van de indianen gaat is zonder meer waar. En precies dat detail laat Walther Heijder weg. Die is in zijn lange uitsnede wel zo slim geweest om net die passages niet mee te nemen (het scheelt een paar regels). De laatste opmerking over de indianen staat in een paar zinnen daarboven. Kortom, bijzonder slim, maar uiteindelijk niet slim genoeg.
    In een fatsoenlijke tekstinterpretatie (zoals ik dat met mijn alfa-achtergrond gewend) ben, wordt er goed gekeken naar de letter, maar ook naar de context en de intentie. Misschien is Heijder, met zijn achtergrond als bioloog, wat anders gewend, maar dat is normaal gesproken de correcte gang van zaken. En naar de intentie en naar de letter staat er dat wij ons niet moeten uitspreken tegen de wetmatigheden van het mensdom, of ons moeten laten leiden door persoonlijke sympathie (voor alle duidelijkheid, ik parafraseer dus). En wat houden die wetmatigheden in? Onder meer dat de indianen zich de krachten moesten verwerven om uit te sterven, net voordat er een heerlijke ‘rasloze’ toekomst wordt beloofd. En het zijn de Europeanen die daar de vruchten van zullen plukken. Zij hebben alle voordelen en lijden niet aan de nadelen, waar de andere rassen wel aan lijden. Voor de indianen is het jammer, maar te laat. Conclusie, uiteindelijk (in de context van het hele betoog, in zijn geheel na te lezen op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm) komt Moerlands beschrijving meer in de buurt van wat Steiner beoogt met deze voordracht dan Walther Heijder. Wie nog aan deze conclusie twijfelt zou ik willen verzoeken om de vierde voordracht uit Die Mission in zijn geheel na te lezen. Ik denk dat er dan geen andere conclusie mogelijk is.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    16/01/2009 at 22:19

    De titel van deze VOK uitgave is overigens ‘Rudolf Steiner versus nationaal socialisme’, Den Haag, 1997. Had ik bovenstaand moeten vermelden.

    Floris Schreve zegt:
    16/01/2009 at 22:29

    Het is langzamerhand wel een verschrikkelijk ‘zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten’ verhaal geworden. De hele tijd roepen dat de critici manipuleren, uit de context halen, stukjes tekst verhaspelen, etc. En dan meteen hetzelfde doen, dat was hier overduidelijk. Heijder heeft een lange lap integrale tekst weergegeven, zodat de indruk wordt gewekt dat het over iets heel anders gaat, maar net heel geraffineerd de laatste passage over de indianen eruit geknipt.
    Maar goed, er bestaat maar een antwoord op, gewoon de context bespreken en die desnoods met zoveel mogelijk voorbeelden hard te maken. En die racistische teksten van Steiner laten zich uiteindelijk moeilijk verstoppen.

    Floris Schreve zegt:
    17/01/2009 at 02:03

    Nog een laat bericht voor wie wil weten welke uitsnede Heijder precies heeft gebruikt (online in het Duits na te lezen op http://www.anthroposophie.net/steiner/ga/bib_steiner_ga_121_04.htm ). Ik heb bovenstaand overigens vermeld dat hij de jaren tachtig vertaling heeft gebruikt, maar het is zijn eigen vertaling. Voor de volldedigheid heb ik ook de gegevens van de meest recente Nederlandse uitgave vermeld. Het gaat om deze passage:

    van:

    Dies hängt alles mit dem geistigen Gang der Entwickelung zusammen (p. 84).
    Vertaling Heijder: ‘Dat hangt allemaal met de geestelijke ontwikkeling samen’.
    Vertaling Pentagon-uitgave (De Volkeren van Europa): ‘Dit hangt allemaal met de geestelijke ontwikkeling samen’ (p. 116)

    tot

    ‘Wenn man den Boden, auf dem man steht, erkennt bis zur Insel- und Halbinselbildung, dann wird man fühlen, welche Empfindung einen überkommen muß, wenn man im Sinne der Menschheitsentwickelung wirken will’ (p. 86). Vertaling Heijder: ‘Als men de grond waarop men staat leert kennen, tot en met de vorming van eilanden en schierleilanden, dan zal men ervaren welk gevoel men moet ontwikkelen wanneer men in positieve zin voor de mensheidsontwikkeling wil werken’. Vertaling Pentagon-uitgave: ‘Wanneer je de grond waarop je staat leert kennen, tot en met de vorming van eilanden en schiereilanden, zul je gaan ervaren welk gevoel zich van je meester moet maken als je in de zin van de mensheidsontwikkeling wilt werken’ (p. 118).

    En het is dus online na te lezen (ruim over de tweede helft).

  69. Floris,

    Ik heb het artikel van Heijder een paar jaar geleden al gelezen en vond het toen nogal verwarrend. Het lijkt eerst alsof hij iets heel groots gaat openbaren en uiteindelijk komt er zo goed als niets. Toen ik het stuk de eerste keer las, dacht ik meteen dat het een antroposoof was die dit geschreven had.
    Nu heb ik het artikel op jouw aangeven nog eens gelezen en mijn indruk is dezelfde. Vraag me nu alleen af of de man niet bewust een rookgordijn heeft gecreëerd. Want dat is het in mijn ogen toch wel.

    Misschien hanteerde Heijder de diplomatieke oplossing? Geef een kleine fout toe (zoethoudertje voor critici), zodat we het daarover kunnen hebben en terwijl gaan we aan de ergere dingen voorbij.

    En hij houdt inderdaad in zijn kritiek op Moerland e.d. citeren en parafraseren niet zo heel goed uit mekaar.

  70. Verder is het misschien nog wel interessant om op het andere gedeelte (over het nationaal socialisme ) in te gaan als ik Bierl uit heb. Die heeft het daar uitgebreid over. Maar dat gaat dan meer over hoe antroposofen in die tijd zijn geweest. Ik heb in mijn bespreking van de rassenleer dan ook bewust Steiner zelf buiten de NS sfeer gehouden. In het verleden is dat net iets te vaak gebeurd en ook niet terecht. Mijns inziens bevuil je daar de discussie ook erg mee. En dat ligt ook terecht heel erg gevoelig. Dus als je daarmee komt moet je ook echt zeker zijn van je zaak, dat is althans hoe ik daarin sta. Nu moet je dat altijd zijn, maar behalve het linkje naar andere esoterische stromingen die wel enigszins verwant zijn aan de antroposofie, maar veel radicaler (de ariosofie bijv.), vind ik dit in het geval van Steiner niet terecht.
    Er is wel een hele interessante discrepantie tussen hoe Bierl Steiners visie op het jodendom beschrijft en Heijder. Maar misschien heb ik het daar later nog wel een keer over. Ben trouwens nu van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas van Veltman aan het lezen. dat is echt heel appart, in velerlei opzichten (moest ik ook lezen van Paul Heldens). Maar daar kom ik zeker nog op terug.

  71. Een ding wil ik wel verklappen. Volgens Veltman zijn de rasverschillen niet in een ver verleden opgeheven (de Brug), voor de Christelijke jaartelling (Brüll), gebeurt dit niet in de toekomst (Zander), maar….met de grote ontdekkingsreizen! Romantisch toch? (Steiner zegt dit trouwens nergens, althans nog nooit tegengekomen, ook niet in het van Baarda-rapport en dan had het er zeker in gestaan). Dus met de opkomst van het kolonialisme en de slavenhandel. Wat moet je daarmee?
    Verder geeft hij vooral die ‘mevrouw Toos Jeurissen’ op haar kop. Verder ook het bestuur van de Ned. antroposofische vereniging, die zou zijn gezwicht (bekend verhaal, ook al uit deze discussie). Maar hij heeft ervoor gekozen om het allemaal ‘kolderiek’ en ‘olijk’ op te schrijven.
    Maar je zult wel zien wat ik ervan gemaakt heb. Gaat misschien ook leuk worden. Maar zover ben ik nog lang niet.

  72. Misschien moet ik toch uitleggen wat Veltman precies zegt (een zo’n losse opmerking kunnen misschien voor wat misverstanden zorgen, dus laat ik hem in deze maar even voluit citeren, dan doe ik hem iets beter recht):

    Dit proces van ‘overwinning van het raselement’ kwam op gang met het doorbreken van de afzondering tussen de continenten als Afrika en Amerika gedurende duizenden jaren hadden geleefd (?) Vanuit Europa vonden de zogenaamde ontdekkingsreizen plaats, die pas de confrontatie van verschillende rassen mogelijk maakten, maar die tevens het tijdperk inluidden waarin de rassenonderscheiden moeten worden overwonen.
    Dit proces waarin wij nog volop staan, is veelal door ongelijke machtsverhoudingen in negatieve zin verlopen. Het doorbreken van de afzondering van rassen en volken leidde ten aanzien van de indianen bijvoorbeeld tot massale slachting en vernietiging. Het gaat er nu om dat men een onderscheid maakt tussen een ontwikkelingswetmatigheid: verdwijnen van het rasmatige ten gunste van het individu en de manier waarop zich dat voltrekt. Dit laatste kan zeer afkeurenswaardig, anti-menselijk, dus verwerpelijk zijn. Maar men mag aan niet aan iemand die op een wetmatigheid wijst, het verwijt richten dat hij de verwerpelijke wijze waarop mensen rassen tot vernietiging hebben gebracht, goedkeurt omdat hij zegt dat dit wetmatige zonder sympathie of antipathie moet worden beschouwd. (Veltman, p. 34)

    Vraag: wat is er hier wetmatig, los van Steiners opmerking: ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’ (vierde voordracht Die Mission)? Wetmatig omdat Steiner het zegt? Bijzonder sterk. Geloof ook niet dat de geschiedenis volgens ‘wetmatigheden’ verloopt. Wie het weet mag het zeggen. Maar goed, Veltman gaat er dus vanuit dat het wel zo is.

  73. Ik moet zeggen dat als ik Veltman zo lees, ik het idee heb dat de enige serieuze kritiek op Toos Jeurissen die er in staat afkomstig is van Herman Boswijk. Veltman schrijft aan het begin dat Herman Boswijk ooit een weerlegging van Jeurissen brochure heeft geschreven, maar dat die nooit in een grote oplage is verschenen (vraag me dan ook af waarom). Veltman zegt dat hij vooral de argumenten van Boswijk volgt, maar het is niet helemaal duidelijk wat van Boswijk is en wat van Veltman. Soms vermeldt Veltman duidelijk wanneer hij Boswijk citeert, maar ik heb de indruk dat hij dat niet altijd doet.
    Ik heb zo het idee dat alle serieuze correcties op feitelijkheden op de brochure van Jeurissen van Boswijk zijn (de citaten uit de Flensburger Hefte en Höfer) en dat er tussendoor veel vrolijke uitsmijters van Veltman staan. Het feit dat hij het door Jeurissen gewraakte artikel van Jan van Wettum (zie http://www.antroposofia.be/wordpress/uit-de-vrije-school-geklapt.pdf, p. 6. Het bewuste artikel van deze van Wettum ken ik overigens niet) in de klas van zijn eigen vrije school heeft behandeld en dat geen van de leerlingen iets racistisch heeft kunnen ontdekken. En dan zat zijn klas vol met leerlingen die zich geen knollen voor citroenen laten verkopen! Kortom een echte vrije schoolklas (p.21). Foei, foei, foei mevrouw Toos Jeurissen, de kinderen zeggen het zelf. Maar dat is dus duidelijk van Veltman zelf afkomstig.
    Maar als ik het zo bekijk, lijkt mij die weerlegging van Jeurissen brochure door Herman Boswijk interessanter dan dit cahier van Veltman. Ik zou die eerlijk gezegd liever willen meewegen (en dan beloof ik die ook echt naar eer en geweten zorgvuldig te behandelen en alle argumenten goed mee te wegen).
    En voor Veltman, het spijt me wel, maar die zit voor een groot deel overduidelijk maar wat te brallen. Zelfs als je niets van het onderwerp zou weten is dat al duidelijk. Ik vrees dat ik het toch echt net zo’n behandeling krijgt als wat ik eerder met het verhaal van Maarten Ploeger heb gedaan.

  74. Zouden we kunnen doen, maar ik dacht dat jij hem een beetje kende. Hij is (of was) bibliothecaris bij de antroposofische bibliotheek in Den Haag en heeft een weerlegging van Jeurissen geschreven. Veltman heeft veel daarvan gebruikt en daar overheen zijn eigen verhaal geschreven, alleen is hetniet altijd duidelijk wat van wie is. Ik heb echt het idee dat het degelijke werk van Boswijk is of van Meeussen (die ook een reactie op Jeurissen heeft geschreven) en dat Veltman er (het spijt me) er gewoon overheen bralt. Veltman haalt twee keer Die Mission einzelner Volksseelen aan en dan slaat hij de plank zo grandioos mis dat het bijna genant is. Iedereen die slechts deze discussie helemaal heeft gelezen kan dat constateren, zo duidelijk is dat zelfs. En verder haalt hij een keer Mein Lebensgang aan om te onderbouwen dat Rudolf Steiner nog nooit van zijn leven een theosoof is geweest (slechts voorzitter van de Duitse tak van de theosofische vereniging).
    Deze opmerkingen vormen wel een groot contrast met degelijke reacties op Jeurissen, waarbij al haar bronnen zijn nagegaan en waar toch het eea gecorrigeerd is.

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve zegt:
    19/01/2009 at 16:39

    Het gaat dan vooral om de Duitse bronnen (Thomas Höfer, Wolfgang Schad en Klaus Peter Endres).
    Met de correctie op Jeurissen wat betreft Maarten Ploeger ben ik het overigens niet mee eens, van wie die ook is. Bovendien is dat verhaal van Maarten Ploeger zo erg dat je voor dit ene voorbeeld zo vijf andere voorbeelden kunt bedenken, die wellicht nog erger zijn. Daar zou ieder redelijk denkend mens, antroposoof of geen antroposoof, het wel met mij eens moeten zijn. Arme Maarten Ploeger, zeg dat wel. Maar dan had Paul Heldens niet zo stom moeten zijn om mij die bijdrage onder de neus te wrijven.

    Floris Schreve zegt:
    19/01/2009 at 22:04

    Mijn bespreking van Walter Heijder is inmiddels verschenen in mijn tweede antroposofie artikel, de repliek op Paul Heldens: http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/antroposofie-ii-een-repliek/
    Binnenkort komt daar ook de bespreking van het werk van Veltman (ga ik hier ook nog wel publiceren).

  75. Van je ras, ras, ras…Een jongensboek; waarin een olijke meneer Veltman monter van leer trekt tegen die ‘schreeuwende mevrouw Toos’

    Van een iets andere orde is de publicatie van Willem Frederik Veltman ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas; een rechtzEtting’ (met die spelling, subtiel), uit 1997. Zijn verhaal is vooral een reactie op Jeurissen (waarin hij ook gebruik maakt van het bovenstaand behandelde betoog van Heijder) en hij hekelt de slappe knieën van het bestuur van de antroposofische vereniging na de ‘affaire Wiechert’. Het meeste van wat hij tegen Jeurissen in stelling brengt is afkomstig uit twee andere geschriften; het in beperkte oplage verschenen ‘Commentaar op ‘Uit de Vrije School geklapt’ van Herman Boswijk en een (toen nog niet verschenen) tekst van Mees Meeussen. Ik heb het idee dat de serieuze gedeeltes vooral afkomstig zijn uit beide publicaties. Die passages maken ook een degelijke indruk en vormen een schril contrast met Veltmans eigen uitleg van een paar fragmenten van Steiners werk. Die is soms bijna schokkend benedenmaats. Als hij andere teksten van Steiner bespreekt leunt hij meestal op de uitleg van anderen. De enige twee keren dat hij, naast een verwijzing naar Steiners autobiografie ‘Mein Lebensgang’ waarmee hij afdoende meent te verklaren dat Steiner nooit van zijn leven een ‘theosoof ’is geweest, wel iets aanhaalt en probeert uit te leggen (beide uit Die Mission einzelner Volksseelen) blijkt dat hij de tekst in het eerste geval niet goed gelezen of begrepen heeft (laat ik ervan uit gaan dat het niet moedwillig is) en in het tweede geval (in een eindnoot) geeft hij er wel zo’n aparte draai aan dat het regelrecht lachwekkend wordt. Dat lijkt me wel moedwillig, maar zijn lezing is de meest wanhopige uitvlucht die ik tot nu toe ben tegengekomen. Als er een iemand Steiners woorden weet te misvormen of te verdraaien dan is het meneer Willem Frederik Veltman wel. Dat zullen we later zien. Veltman lijkt het verder het een buitengewoon jolig onderwerp te vinden (gezien de titel, maar ook sommige uitspraken). Zo spreekt hij steeds van Mevrouw Toos Jeurissen. We zullen zien of dit werkje van meneer Willem Frederik Veltman ook zo’n vrolijke behandeling verdient. De passages die duidelijk van Meeusen of Boswijk zijn (ik heb overigens het idee dat Veltman dat niet altijd even duidelijk aangeeft, wat van hen is en wat van hem zelf) zal ik hier vooralsnog buiten beschouwing laten. Ik heb het idee dat ik die meer recht zou doen en echt een serieuze bespreking verdient als ik hun complete artikelen in de oorspronkelijke vorm zou lezen, dus daarin hou ik me op de vlakte. De focus ligt op de inbreng van Veltman zelf, waar al genoeg over te zeggen valt.
    Meneer Veltman begint: ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas. Wat gebeurt er als de koning door de plas rijdt? Hij wordt overdekt met modderspatten. Als hij in een koets rijdt, zitten die spatten op de koets, als hij te paard door die plas draaft, zal hij zelf ook wel onder de modderspatten raken. Hoe dan ook, er moet worden schoongemaakt, koets of koning, het vuil moet eraf! Je kunt natuurlijk ook vragen: waarom rijdt hij door de plas, of hoe komt het dat hij door de plas rijdt? Het antwoord is betrekkelijk eenvoudig: omdat hij of de koetsier niet goed hebben uitgekeken’ (p. 4). Het statement is duidelijk. Het blazoen is dus besmeurd en meneer Veltman, die ongetwijfeld wel goed zou hebben uitgekeken, gaat poetsen. We gaan rijden met koetsier Meneer Veltman op de bok.
    Wie in de ogen van Veltman de vervuiler is wordt al vrij snel duidelijk: ‘En toen kwam mevrouw Toos Jeurissen en zij schreef haar brochure ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’(…) Hoewel haar betoog zwak was en slecht gedocumenteerd, emotioneel geschreven en op veel plaatsen volstrekt gespeend van iedere logica bracht deze publicatie veel te weeg. Het was duidelijk dat zij haar steun zocht bij enkele scribenten en ook gevonden, die reeds tien jaar tevoren een aanval hadden gedaan op Rudolf Steiner, de antroposofie en de Vrije Scholen met beschuldigingen van racisme, antisemitisme en nazisme. Deze beschuldigingen waren destijds op overtuigende wijze weerlegd in Driegonaal (dat hebben we gezien, FS), maar deze weerleggingen had Toos Jeurissen kennelijk niet gelezen of indien wel, naast zich neergelegd. Na het verschijnen van de brochure waarin de Vrije Scholen met nadruk werd aangeraden zich van Steiners rassenleer te distantiëren, volgde een merkwaardige reeks gebeurtenissen’ (p. 4-5). Hierna komt een korte beschrijving van de radio-uitzending met Christoph Wiechert en de advertentie van het bestuur van de antroposofische vereniging, waar Veltman het niet mee eens was.
    Over de radio-uitzending en de ‘kwestie Wiechert’: ‘Zijn uitspraak over de vitaliteit van bepaalde Ajax-spelers kan je moeilijk opvatten als negatief discriminerend. Zijn woorden die betrekking hebben op de indianenvolken van Amerika konden daarom zoveel stof op doen waaien omdat een zeker de Bruyn van het ANP de term ‘uitroeiing’ van de indianen introduceerde, terwijl in werkelijkheid gesproken van afsterven of het te gronde gaan van deze volken’ (p. 7-8). Meneer Willem Frederik Veltman toch, Wiechert had het over ‘Wounded Knee’! Nooit van gehoord? Dat was pas gezellig te gronde gaan (is niet erg volgens meneer Veltman), althans voor die driehonderd slachtoffers. Maar de indianen zijn nog niet allemaal te gronde gegaan. Gelukkig niet, of moet ik begrijpen dat dit misschien jammer is omdat Steiner dan geen gelijk heeft? Ga eens een goed boek lezen over de geschiedenis van de indianen in plaats van het kritiekloos napraten van Rudolf Steiners racistische praatjes uit Die Mission. En ga aan je zwart gekleurde medemens maar eens een keer vragen hoe zij aankijken tegen de ‘vitaliteitsoverschotten’ van Wiechert, of nog beter, de ‘Kindheitsmerkmalen’ van Rudolf Steiner. Ben benieuwd of er dan ook beleefd meneer Willem Frederik Veltman wordt teruggezegd. Voor de duidelijkheid over wat Wiechert nu wel of niet gezegd heeft, hier de transcriptie van de radio-uitzending (http://florisschreve.web-log.nl/mijn_hersenspinsels_onder/transcriptie-.html overgenomen uit het van Baarda-rapport, p. 634-637 ).
    Een belangrijke kwestie waar Veltman bij Jeurissen over valt is de passage over van Wettum. Jeurissen: ‘zoals de Vrije Schoolleerkracht J. van Wettum concludeerde in zijn artikel over vrije schoolonderwijs in Zuid Afrika (op dat moment nog zuchtend onder het apartheidsregime) ‘Vijftig jaar ontwikkeling’ in de jubileumuitgave van Vrije Opvoedkunst: ‘..dat het zwarte kind nog niet een gelijkwaardige partner is in de ontwikkeling van de mensheid’ (Jeurissen, p. 6).
    Meneer Veltman weet hierop te melden dat hij het artikel aan zijn klas ter lezing heeft voorgeschoteld en dat er niet een leerling was die er iets racistisch in kon vinden. En dat terwijl zijn klas niet gevuld was met kinderen die zich knollen voor citroenen liet verkopen. ‘Kortom, een typische Vrije Schoolklas’, aldus meneer Veltman.
    Een leerlingentribunaal dus? Tegen die mevrouw Toos Jeurissen? Toe maar. Dat lijkt ook een beetje op een heksenjacht. Of raak ik nu een hele gevoelige snaar, want antroposofen zijn goed te vergelijken met de Tempeliers? (uw woorden op p. 16). Dat sommige vrije schoolleerlingen redelijk mondig zijn ben ik wel met u eens, ook inzake de racisme-kwestie. Ga maar kijken op deze Duitse site http://namenstaenzer.de/2008/08/28/die-philosophie-der-un-freiheit-zu-rudolf-steiners-rassismus/. Daar wordt hartstochtelijk gediscussieerd over Steiners racisme, een onderwerp dat uw generatie Nederlandse antroposofen in een krampachtige ‘state of denial’ doet schieten. En die Duitse vrije schoolleerlingen (‘Waldi’s’) doen het goed. Konden meer antroposofen dat maar.
    Maar als die leerlingen niets racistisch konden vinden zou het wel aardig zijn om te vernemen wat hun argumenten waren. Nog aardiger zou zijn als meneer Veltman zelf met argumenten kwam in plaats van zich achter zijn klas te verschuilen. Ik ken het bewuste artikel van van Wettum niet, althans niet meer dan wat er in verschillende publicaties uit geciteerd is, dus ik zal me in deze van een oordeel onthouden, maar ik vind Veltmans onorthodoxe wijze van polemiseren wel heel bedenkelijk. Zo’n zaak moet dus collectief worden uitgemaakt door een groep opgehitste kinderen, NB door hun eigen klassenleraar. Ga onderwijs geven in plaats van met je kinderen politiek bedrijven. En een ‘mevrouw Jeurissen denk erom, de kinderen vinden het ook’ vind ik geen indrukwekkend statement, al helemaal niet van een leraar. Of wordt in de klas van meneer Veltman alles collectief bepaald? Lijkt mij geen prettige omgeving om je kind tot een vrij en onafhankelijk denkend mens te laten ontwikkelen, toch een doelstelling van de vrije school, waar zelfs cijfers taboe zijn en ieder kind een individueel getuigschrift meekrijgt? Zou me als ouder dus wel tien keer bedenken voordat ik mijn kind naar de klas van meneer Veltman zou laten gaan, mochten dit soort zaken daar gebruikelijk zijn. Wat wel weer aardig zou zijn is als u in de dertiende klas bijvoorbeeld, een keer de vierde voordracht uit Die Mission zou doornemen en er dan met uw kinderen over van gedachten te wisselen. Of durft u dat niet aan, want uw kinderen laten zich geen knollen voor citroenen verkopen? Maar dat is natuurlijk weer taboe, want tot de vrije hoge school worden kinderen niet geacht zelfstandig over de woorden van Steiner na te denken, of zelfs te reflecteren op de levensbeschouwelijke achtergrond van hun eigen school, laat staan kritiek hebben. Vraag me trouwens af wanneer dat dan wel mag. Als het aan u ligt volgens mij nooit.
    ‘In de geschiedenis van de kettervervolgingen en de Tempelieren- dan besef je hoe essentieel het is om zulke onjuistheden en vervalsingen recht te zetten’ (p. 16). Eigenlijk zijn antroposofen gewoon de Tempelieren van deze tijd. Mochten ze willen. Hoewel ontstaan uit de kruistochten waren die uiteindelijk stukken kosmopolitischer, ook in hun contacten met ‘heidenen’, dan waar de antroposofen ooit van zouden kunnen dromen. Of de catacombenchristenen (zie de Brug). Ook al zo’n goede vergelijking. Wel heerlijk slachtofferig, want wat zijn die sofen zielig. In dit stuk staat een nog heerlijker holocaustontkenning, dus een belangrijke voorwaarde voor dit knusse catacombenbestaan (uitgekotst worden door de meerderheid) is meteen geregeld.
    Bovendien weet ik nog wel een relevantere parallel, dan het roeren van de tempelierentrom: In de geschiedenis van progroms en koloniale moordpartijen, zie je dat racistische misvattingen vaak een belangrijke basis vormden- dan besef je hoe essentieel het is om eurocentrische rassenwaan te corrigeren. Kijk maar naar Wounded Knee! Vooral dat laatste ligt kennelijk een beetje moeilijk. Het is bijna de universele bananenschil geworden van de Nederlandse antroposofie (zie Maarten Ploeger en Christoph Wiechert).
    Over verschillende critici van de antroposofie weet Veltman te melden: ‘Citaten hoeven niet op juistheid te worden onderzocht, de context doet er niet toe. Er mag geïnsinueerd worden, vermeende verbanden worden gelegd, gevaarlijke strekkingen, enz.’ Heel belangrijk meneer Willem Frederik Veltman, maar vindt u dat serieus gelden voor het volgende? Veltman: ‘Bram Moerland, op wiens ‘Rassenleer met charisma’ Toos Jeurissen zich baseert, suggereert dat de uitspraak van Rudolf Steiner over het niet laten meespreken van persoonlijke sympathie bij de beschouwing van kosmische wetmatigheden inhoudt, dat je de vernietiging van de indianenstammen door de kolonisten in Amerika gevoelloos moet aanzien en daardoor eigenlijk met deze vernietiging instemt. Daar gaat mevrouw Jeurissen dan emotioneel van leer trekken: elke vezel van haar lichaam schreeuwt het uit. Maar geen enkele vezel in haar hersenen helpt haar op het idee komen deze uitspraak van Moerland eerst te verifiëren, voordat je je onsterfelijk blameert door dit niet alleen als zoete koek te slikken, maar ook nog eens te publiceren’. Wie zich hier vervolgens totaal blameert is meneer Veltman zelf, wanneer hij het gelijk van Jeurissen en Moerland bevestigt als hij eindelijk zelf iets durft te citeren uit Die Mission. Veltman: ‘Rudolf Steiner zegt totaal iets anders (?!) in zijn lezing over de volkszielen (hoezo is de vierde voordracht uit Die Mission een lezing over de volkszielen? De titel van deze voordracht is immers ‘Rassenentwickelung und Kulturentwickelung’, de ‘volkszielen’ komen pas later aan bod, FS). Hij wijst op een beweging die de mensheid heeft gemaakt vanuit Afrika over Azië naar Europa en Amerika: ‘Waar de grote beweging van de mensheid in aanmerking komt, mag geen persoonlijke sympathie en geen persoonlijk enthousiasme meespelen’.
    Veltman licht toe met: ‘Deze wetmatigheid, zo legt hij eerder in de lezing uit, houdt in dat de naar het westen reikende beweging gepaard gaat met een ‘verouderende’ invloed; krachten werken in, die verhardend zijn, zodat dit to uitsterven kan leiden. Dit proces is een gegeven dat je niet kunt veranderen door het prettig of niet prettig te vinden, evenzeer als het proces dat de individuele mens doormaakt, dat ook tot verharding, veroudering en uiteindelijk tot afsterving leidt’ (p. 27). Meneer Willem Frederik Veltman, nu u zo aan het speculeren bent geslagen over de hersenvezels van anderen, is het weleens tot uw eigen hersenvezels doorgedrongen dat u niets anders doet dan het slaafs napraten van een speculatie, van iemand die van zichzelf beweerde helderziend te zijn? En uw eigen hersenvezels vinden dat genoeg grond om blindelings aan te nemen dat er daarom maar een heel mensenras moet worden weggevaagd? Dat die mevrouw Jeurissen het daarbij uitschreeuwt lijkt mij een gezondere reactie dan uw slaafse apologetendom. Want u neemt kritiekloos aan dat er zo’n wetmatigheid bestaat, uitsluitend omdat Steiner het gezegd heeft. Al bestaat er voor die wetmatigheid geen enkele grond en al levert het een heleboel dode indianen op. Je zou maar eens gaan twijfelen aan zo’n ‘wetmatigheid’.
    Bovendien wordt er nu iets interessants zichtbaar. We hebben gezien dat in een andere VOK uitgave (die van Walter Heijder, net hiervoor besproken) juist is gepoogd om aan te tonen dat deze wetmatigheden niet over indianen gaan. ‘Steiner noemt de indianen niet eens’, meent Walter Heijder, althans niet wanneer hij het over de ‘wetmatigheden’ heeft (iets daarvoor wel, maar dat laat Heijder weg). Maar volgens Veltman gaat het dus wel over de indianen. Verschil van inzicht is natuurlijk altijd interessant, maar het is toch wel leuk om te zien dat bij Vrije Opvoedkunst de neuzen niet altijd dezelfde kant op wijzen. Lang leve de diversiteit, maar dit is wel heel pluralistisch. Waarom zijn Walter Heijder, Veltman en anderen er dan wel zo eenduidig over dat er geen sprake is van racisme of rassenleer? Het is opvallend hoe eensgezind antroposofen over die laatste stelling zijn maar hun argumenten (zie ook eerdere bijdragen) lopen nogal uiteen en zijn vaak regelrecht met elkaar in tegenspraak.
    Meneer Willem Frederik Veltman heeft tot slot nog een paar uitsmijters in petto in zijn concluderende opmerkingen en in een regelrecht spectaculaire voetnoot. Eerst het slot van de brochure: ‘Door zinnen weg te laten en de anderen uit hun context te lichten doet Moerland voorkomen of Steiner zonder enig mededogen het uitmoorden van de indianen beschouwt. De suggestie wordt gewekt dat het objectieve inzicht in een wereldproces (? Cursivering FS) een goedkeuring betekent van gewelddadigheid, volkerenmoord en dergelijke. Maar deze gedachte is net zo onmogelijk als de mening dat je iemand mag doodslaan, omdat hij toch doodgaat. Over het indianencitaat zie noot 16. En mevrouw Jeurissen schreeuwt het uit omdat ze gelooft wat Bram Moerland zegt. En Bram Moerland omdat hij het zelf gelooft? Of omdat hij weet dat hij tendentieus aan de gang is?’ Meneer Veltman, Bram Moerland heeft een correcte beschrijving gegeven. En ik heb wel een idee wie hier tendentieus aan de gang is, als je het tenminste al zo kunt noemen. Mij lijkt hier eerder sprake te zijn van regelrechte fictie, zoals we zo zullen zien. Laten we eens kijken wat u in die noot 16 zoal te melden hebt: ‘Dit proces van ‘overwinning van het raselement’ kwam op gang met het doorbreken van de afzondering tussen de continenten als Afrika en Amerika gedurende duizenden jaren hadden geleefd (?) Vanuit Europa vonden de zogenaamde ontdekkingsreizen plaats, die pas de confrontatie van verschillende rassen mogelijk maakten, maar die tevens het tijdperk inluidden waarin de rassenonderscheiden moeten worden overwonnen.
    Dit proces waarin wij nog volop staan, is veelal door ongelijke machtsverhoudingen in negatieve zin verlopen. Het doorbreken van de afzondering van rassen en volken leidde ten aanzien van de indianen bijvoorbeeld tot massale slachting en vernietiging. Het gaat er nu om dat men een onderscheid maakt tussen een ontwikkelingswetmatigheid: verdwijnen van het rasmatige ten gunste van het individu en de manier waarop zich dat voltrekt. Dit laatste kan zeer afkeurenswaardig, anti-menselijk, dus verwerpelijk zijn. Maar men mag aan niet aan iemand die op een wetmatigheid wijst, het verwijt richten dat hij de verwerpelijke wijze waarop mensen rassen tot vernietiging hebben gebracht, goedkeurt omdat hij zegt dat dit wetmatige zonder sympathie of antipathie moet worden beschouwd’ (Veltman, p. 34). Juist, meneer Veltman, ik moet dus begrijpen dat u echt meent dat de indianen ‘toch dood gaan’ (als ras!) en dat dit een wetmatigheid is omdat Steiner het gezegd heeft.
    Van alle mogelijke lezingen van Steiners vierde voordracht is dit wel de meest bizarre die ik tot nu toe ben tegengekomen. Meneer Veltman, u speculeert misschien graag over de vezels van mevrouw Jeurissen, maar uw vezels lijken bijna dronken van de jongensboekenromantiek. De grote ontdekkingsreizen! En dan vraag ik me toch af wat is er hier wetmatig aan is, los van Steiners opmerking: ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’ (vierde voordracht Die Mission)? Wetmatig omdat Steiner het zegt? Bijzonder sterk. Geloof ook niet dat de geschiedenis volgens ‘wetmatigheden’ verloopt. Wie het weet mag het zeggen. Maar goed, Veltman gaat er dus vanuit dat het wel zo is. En om het nog erger te maken, itt Moerland, die Steiner wel goed heeft gelezen, bedenkt meneer Veltman opeens dat het over de veertiende en vijftiende eeuw gaat. Waar zegt Steiner dat? Het raskarakter wordt in onze tijd langzaam overwonnen (‘In unserer Zeit wird der Rassencharakter aber allmählich überwunden’, Die Mission p. 81). Iets daarvoor zegt hij het wellicht nog explicieter: ‘…müssen uns dabei aber klar sein, daß, wenn unsere gegenwärtige fünfte Entwickelungsepoche von der sechsten und siebenten abgelöst wird, keine Rede mehr sein kann von einem Zustande, den wir als Rasse werden bezeichnen können’ (p. 78). Helmut Zander heeft volgens de antroposofische tijdrekening uitgerekend dat dit op zijn vroegst in het negende millennium zal gebeuren. Zander: ‘Rassen seien ein Intermezzo der Menschheitsgeschichte. »Die Rassen sind entstanden und werden einmal vergehen, werden einmal nicht mehr da sein.« (GA 121,76 [1910]) Erneut artikulierte Steiner sein antimaterialistisches Leitmotiv, aber bei näherem Hinsehen bleibt dies ein gänzlich unpolitisches Argument. Die Rassenentstehung, die erst in der lemurischen Zeit begonnen habe, werde in der sechsten und siebten »Entwickelungsepoche« verschwinden (ebd.), das heißt: frühestens ungefähr im 9. Jahrtausend. Für eine politische Erledigung der Rassenfrage und für die Geltung von Steiners Rassentheorien ist dies eine lange, eine zu lange Zeit. Daß die Vielfalt von Völkern und Rassen ein Reichtum der Pluralität sein könnte, tritt im übrigen nicht in Steiners Blickfeld’ (Helmut Zander, ). Dat duurt dus nog wel een poosje. Niks veertiende en vijftiende eeuw. Toen werd het pas echt gezellig!
    Het lijkt leuk en inderdaad bijna een jongensboek; van de kinderliedjes, ras ras ras naar de ontdekkingsreizen. Maar de geschiedenis verloopt niet volgens hetzelfde schema als de vertelstof in het vrije schoolonderwijs.
    Ontdekkingsreizen, slavernij, t/m de moordpartijen op de indianen. Waar zullen we beginnen? U kent de geschiedenis van Cortez en Montezuma? Of van Pizarro en Atahualpa? Dat was in de tijd dat volgens u de rasverschillen werden opgeheven. Dan vraag ik me af wat u onder opheffing van rasverschillen verstaat. Grootschalige volkenmoord lijkt me meer op zijn plaats, een verschijnsel dat wel meer optrad met die ‘rasopheffende ontdekkingsreizen’ van u. Kolonialisme ter bevordering van de wereldwijde gelijkheid, alleen zijn sommige rassen gelijker dan anderen, naar Orwells ‘Animal Farm’.
    En waar denkt u dat Steiner naar verwijst in Die Mission, als hij een hoofdman van de indianen aan het woord laat? Naar de Azteken en de Inca’s in de zestiende eeuw? Ik zal het nog een keer voor u terughalen. Het wordt wel weer hetzelfde argument dat bij Brüll is gebruikt, maar wellicht is het wederom noodzakelijk. Uit de zesde voordracht: ‘Durch dieses haben sich gebildet alle die Kulturen, die in Europa in der Mitte des neunzehnten Jahrhunderts zur Blüte gebracht wurden. Das alles hat er, der Sohn der braunen Rasse, nicht mitgemacht. Er hat festgehalten an dem Großen Geist der urfernen Vergangenheit. Das, was die anderen gemacht haben, die in urferner Vergangenheit auch den Großen Geist aufgenommen haben, das trat ihm vor Augen, als ihm ein Blatt Papier mit vielen kleinen Zeichen, den Buchstaben, von welchen er nichts verstand, vorgelegt wurde. Alles das war ihm fremd, aber er hatte noch in seiner Seele den Großen Geist. Seine Rede ist uns aufbewahrt; sie ist bezeichnend, weil sie auf das Angedeutete hinweist, und sie lautet etwa so: ‘Da in dem Erdboden, wo die Eroberer unseres Landes schreiten, sind die Gebeine meiner Brüder begraben’ (Die Mission, p. 123).
    Dit gaat dus niet over een gesprek tussen Cortez en de Aztekenkeizer Montezuma in 1519, of Pizarro en de Incakeizer Atahualpa in 1533. Dit gaat over een gebeurtenis die zich in een paar decennia voordat Steiner deze woorden uitsprak heeft afgespeeld. Als we ook meewegen dat Steiner het over foto’s heeft die er van indianen zijn gemaakt, dan gaat het over gebeurtenissen van ten minste na 1860. Dat het rond die tijd was zegt Steiner trouwens zelf ook.
    Het bovenstaande is een wat burlesk geheel geworden, maar het is geheel in dezelfde stijl waarmee meneer Willem Frederik Veltman die mevrouw Toos Jeurissen toespreekt. Een spreekwoordelijk koekje van eigen deeg dus. De hier naar voren gebrachte argumenten zijn neem ik aan wel overgekomen. Met dank aan Paul Heldens, die mij op het bestaan van dit cahier heeft geattendeerd. Wellicht was het anders aan mijn aandacht ontsnapt. En nogmaals de mogelijke serieuze kritiek van Herman Boswijk en Mees Meeussen op Toos Jeurissen heb ik hier buiten beschouwing gelaten. Er worden wat flarden van weergegeven in Veltmans tekst. Toch denk ik dat die allebei een apparte en ook een ander soort bespreking zouden verdienen. Ik heb mij hier beperkt tot de opmerkingen die evident van Veltman zelf afkomstig zijn.

  76. Die wilde interpretaties, daar heb ik pas nog iets van gelezen in een schotschrift van Imelman & Van Hoek.

    (…) Uitspraken, binnen het kader van de antroposofie gedaan, vertonen onder andere als kenmerken:
    1. dat ze of van Steiner zijn of van kennelijk ingewijden die er wel voor zorgen geen tegenstrijdigheden met Steienrs leer te formuleren;
    2. dat ze alles met alles in verband brengen op een zo willekeurige manierdat een eventuele tegenspraak al evenzeer betekenisloos is;
    3. dat het beeld, en dus de beeldspraak, als redengevong functioneert;
    4. dat de analogie in dit verband al evenveel bewijskracht bezit
    5. dat de willekeurige associatie, eveneens vaak met beeldspraak en analogieredenering gepaard gaand, zonder enige aarzeling als inzichtgevend argument wordt gebruikt.

    Antroposofische verhalen delen bijna al deze kenmerken met sprookjes en fantasieverhalen. (…)

    (Uit: Imelman & Van Hoek, Hoe Vrij is de Vrije School, een analyse van de antroposofische pedagogiek, p.8 )

    We hebben dat in dit debat ook kunnen zien. Met heel veel bombarie en beeldspraak het debat binnenvallen, het gesprek echt ALLE kanten laten opgaan, maar steinergeklaagd GEEN ENKELE gestructureerde argumentatie aanvoeren. Maar wel heel veel wind maken, want dat maakt indruk.
    Rare jongens, die antroposofen.

  77. Ik herken het, al ken ik uit mijn eigen omgeving een betrekkelijk vriendelijke vorm van antroposofie. Maar ook van mensen die normaal gesproken zelfs scherp analytisch en ook wetenschappelijk denken, zetten dat opzij zodra het esoterie en zeker antroposofie betreft. Dan is het ‘je moet je niet op de letterlijke woorden richten. Rudolf Steiner was een groot ingewijde die dacht in beelden die hij kon aanschouwen’. Dat soort argumenten dus. En wanneer het esoterie betreft is iedre vorm van vrije associatie toegestaan en geldt de normale logica niet meer.

  78. In antroposofie ter discussie wordt er op verschillende plaatsen tegen Immelman van leer getrokken (heeft net zo’n indruk gemaakt als Zondergeld en van der Tuin). Maar het is mij volstrekt onduidelijk waarom. Maar daarvoor moet ik Immelman zelf lezen, want via de kritiek uit Antroposofie ter discussie (maar ook Dieter Brüll) krijg je een te fragmentarisch beeld. Maar ik heb het binnenkort, dus dan kan ik daar ook wel weer wat meer over zeggen. Ben wel heel benieuwd geworden.

  79. De correcties van Herman Boswijk op Jeurissen hebben mij nog even gedetailleerd doen kijken naar een opeenstapeling, of zelf een ketting van citaten, waarin iedere auteur steeds weer zijn eigen bedoeling legt en het citaat misvormt. In een geval is er zelfs spreake van een regelrechte ‘citatensoap’ (idd een geval van misverstanden, percepties, etc. waarin iedereen zijn eigen bedoeling legt, kortom alle ingrediënten voor een geslaagde soap). Het gaat hier om het ‘ras van de toekomst’ citaat van Rudolf Steiner in Vom Leben des Menschen. Ik ben er nog een keertje goed naar gaan kijken omdat Herman Boswijk, enigszins terecht, in deze Jeurissen corrigeert, op hoe zij van Manen heeft aangehaald (heb ik ook gesignaleerd in mijn bepsreking van van Manen in mijn tweede antroposofie artikel (de repliek op Paul Heldens). Maar ik ben er toen iets te makkelijk vanuit gegaan dat van Manen correct Zondergeld en van der Tuin aanhaalde en hen terecht corrigeerde. Dat laatste is niet het geval. Zondergeld en van der Tuin hebben heel geheel correct Steiner aangehaald, met de juiste bronvermelding. Het is van Manen die vervolgens verwarring gaat zaaien, uiteindelijk t/m de misverstanden naar Jeurissen en uiteindelijk ook Herman Boswijk (die nogmaals terecht Jeurissen op het feitelijke citeren van de woorden van van Manen heeft gecorrigeerd).
    Wellicht is het nu nog onbegrijpelijk. Ik zal hier een klein essaytje publiceren over hoe deze citatensoap precies in elkaar zit. En het zal dan ook duidelijk worden wie hier het meest suggestief met Steiners woorden aan de gang is geweest. Wie van haarkloverijen houdt moet dit zeker precies lezen. En de uitkomst is wellicht wat onverwacht. Dus ervolgt nog een gedetailleerde uitleg, waarin alle ‘citaten’ volledig worden weergegeven.

  80. Het ras van de toekomst? Een kleine citatensoap

    Uit Rudolf Steiner, ‘Vom Leben des Menschen und der Erde; über das Wesen des Christentums’, Dreizehn Vorträge gehalten vor den Arbeitern am Goetheanumbau in Dornach vom 17. Februar bis 9. Mai 1923 (GA 349), Rudolf Steiner Taschenbücher aus dem Gesamtwerk, Dornach, 1993, ‘Farbe und Menschenrassen’, Dritter Vortrag, Dornach, 3. März 1923:
    ‘Wenn die Neger-was sie allerdings heute weniger zu tun können, heute sind die Verhältnisse schon anders, aber in Urzeiten war das schon so, wie ich es erzähle -nach Westen hinüberwandern- eine Schiffahrt hat es ja immer gegeben, und es waren ja außerdem durch den ganzen Atlantischen Ozean war ja früher auch ein Kontinent (Atlantis, FS)-, also wenn die Schwarzen nach dem Westen auswandern, da können sie nicht mehr so viel Licht un Wärme aufnehmen wie in ihrem Afrika. Da kommt ihnen weniger Licht und Wärme zu. Was war die Folge? Ja, ihre Natur ist eingerichtet darauf, so viel als möglich Licht und Wärme aufzunehmen. Ihre Natur ist eigentlich eingerichtet, dadurch schwarz zu werden. Jetzt kriegen sie nicht so viel Licht und Wärme, als sie brauchen, um schwarz zu werden. Daher werden sie kupferrot, werden Indianer. Das kommt davon her, weil sie gezwungen sind, etwas von Licht un Wärme zurückzuwerfen. Das glänzt dann so kupferrot. Das Kupfer ist selber ein Körper, der Licht un Wärme so ein bißchen zurückwerfen muß. Das können sie nicht aushalten. Daher sterben die Indianer im Westen aus, sind wiederum eine untergehende Rasse, sterben an ihrer eigenen Natur, die zu wenig Licht und Wärme bekommt, sterben an dem Irdischen. Das Irdische ihrer Natur ist ja ihr Triebleben. Das können sie nicht mehr ordentlich ausbilden, während sie noch starke Knochen kriegen. Weil viel Asche hineingeht in ihre Knochen, können diese Inianer diese Asche nicht mehr aushalten. Die Knochen werden furchtbar stark, aber so stark, daß der ganze Mensch an seinen Knochen zugrunde geht.
    Sehen Sie, so hat sich die Sache entwickelt, daß diese fünf Rassen enstanden sind. Man möchte sagen, in der Mitte schwarz, gelb, weiß, und als ein Seitentrieb des Schwarzen das Kupferrote, und als ein Seitenzweig des Gelben das Braune- das sind immer die aussterbende Teile’. (p. 61-62)

    ‘Und so ist es wirklich ganz interessant: Auf der einen Seite hat man die Schwarze Rasse, die am meisten irdisch ist. Wenn sie nach Westen geht stirbt sie aus. Man hat die gelbe Rasse, die mitten zwischen Erde und Weltenall ist. Wenn sie nach Osten geht, wird sie braun, gliedert sich sich zu viel dem Weltenall an, und stirbt aus. Die Weiße Rasse ist die zukünftige, ist die am Geiste schaffende Rasse. Wie sie nach Indien gezogen ist, bildete sie die innerliche, poetische, dichterische, geistige indische Kultur aus. Wenn sie jetzt nach westen geht, wird sie eine Geistigkeit ausbilden, die nicht so sehr den innerlichen Menschen ergreift, aber die äußere Welt in ihrer Geistigkeit begreift’ (p. 67)

    Zie hier deze opmerkelijke woorden van Rudolf Steiner uit 1923 voor de arbeiders van de bouw van het Goetheanum te Dornach. De historici Evert van der Tuin en Gjalt Zondergeld hebben deze passages in 1984 ook besproken. Zij hebben gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling, die ik zelf niet heb, dus ik kan hun noten niet precies controleren. In het geval van ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ en zelfs bij ‘Aus der Akasha-Chronik’ heb ik gemerkt dat sommige vertalingen niet altijd even accuraat zijn en dat sommige al te pittige passages zijn weggelaten of herschreven. Een van mijn discussie partners in het racisme-debat heeft mij doen vermoeden dat met dit controversiële werk van Steiner hetzelfde is gebeurd (zie commentaar van Alex van 9-12-2008 at 22:22 op racismedebat). Hij wist me te melden dat er geen Nederlandse vertaling is van de zin: ‘Die Negerrasse gehört nicht zur Europa, und es ist natürlich ein Unfug, dass sie jetzt in Europa eine so grosse Roll spielt’ (in de Duitse uitgave p. 53). Deze weggelaten passage is zelfs een van de zestien uitspraken die in 2000 door de Commissie van Baarda als ernstig discriminerend werd gekwalificeerd. Maar kennelijk gecensureerd uit de vertaling van Vrij Geestesleven van 1983 (dezelfde uitgave waar ook Zondergeld en van der Tuin gebruik van maken), althans zoals ik het heb begrepen op ‘racisme-debat’. Maar goed, op grond van deze kennelijk niet al te accurate en kennelijk niet volledige vertaling bespreken Zondergeld en van der Tuin het ‘ras van de toekomst verhaal’ als volgt:

    ‘Omdat het in zijn ziel en geest het meest kan verwerken, is het blanke ras het enige dat buiten zijn grondgebied kan treden. Het blanke ras is het ras van de toekomst, het ras dat scheppend met de geest bezig is. Naar Indië trekkend schiep het de innerlijke poëtische, dichterlijke geestelijke Indische kultuur (noot 11: R. Steiner, Leven van mens en aarde, p. 60-64). Als het blanke ras naar het westen trekt zal het niet te gronde gaan (zoals de indianen, die geëmigreerde negers zouden zijn), maar een geestelijk leven scheppen dat niet zozeer direct met het innerlijke van de mens te maken heeft, maar het geestelijk zijn van de uiterlijke wereld begrijpt (noot 12, ibidem, p. 70). Met deze opvatting sluit Steiner simpelweg aan bij de koloniale en imperialistiese praktijk van die dagen’.

    Evert van der Tuin, Gjalt Zondergeld, ‘De schaduwkant van de antroposofie’, in ‘’t Kan anders’, najaar 1984, p. 54.

    Vervolgens zijn er ik weet niet hoeveel woedende reacties geweest vanuit de antroposofische hoek. Als ik het zo inschat zijn er bij elkaar zo’n twee nummers van Driegonaal volgeschreven over dit ene artikel (en die woorden van Steiner vallen dan dus wel mee? Nee, Zondergeld en van der Tuin zijn pas erg). Ook Hans Peter van Manen, geschiedenisleraar aan de Vrije School in Den Haag, schreef een kritisch artikel in het antroposofische tijdschrift Jonas, later gepubliceerd in ‘Antroposofie ter discussie’, Jelle van der Meulen (red.), Vrij Geestesleven, Zeist, 1985, getiteld ‘Rudolf Steiners visie op volken en rassen’. Hans Peter van Manen:

    ‘Verder ontbreekt het in hun artikel -hoe kan het ook anders?- de reden en de plaats van de beschouwingen over de rassen in ‘De Volkszielen’. Ieder volk belichaamt in zijn cultuur een of meerdere elementen van het algemene zieleleven van de mensheid. Dit zieleleven is de eigenlijke drager van de mensheidsontwikkeling. De volkszielen zijn aartsengelenwezens, die de volkeren en hun culturen inspireren en stuwen en zodoende de ontwikkeling, die in rassen dreigde te verstarren, weer in beweging te brengen. ‘We zullen zien hoe het in onze tijd de kenmerken van een volk zijn, die het rassenkarakter gaan opheffen, gaan uitwissen’ (noot 8, Rudolf Steiner, ‘De Volkszielen’, Zeist, 1980, p. 83). Het kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras beschouwd worden dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat. Alleen in die emanciperende zin beschouwde Rudolf Steiner het blanke ras als het ‘ras van de toekomst’, een uitdrukking die hij niet in de Volkszielen gebruikte, maar in de arbeidersvoordracht van 3 maart 1923’. (p. 52)

    Dit blijkt dus een volkomen overbodige en zelfs foutieve correctie op Zondergeld en van der Tuin te zijn, want die hebben de uitspraak ‘Het blanke ras is het ras van de toekomst’ geciteerd uit die arbeidersvoordracht uit 1923 (zie hun voetnoot, die van Manen kennelijk is ontgaan). Bovendien schetst Hans Peter van Manen wel een heel rooskleurig beeld van Steiners uitspraak. Want wat zegt hij in de twee zinnen daarvoor? Dat het zwarte ras sterft als het naar het westen gaat en dat het gele ras eveneens het loodje legt, wanneer het naar het oosten gaat. Het enige ras dat in Steiners visie zich dit soort uitstapjes kan permitteren en er zelfs van opknapt is het blanke ras, zowel als het naar het oosten gaat, als naar het westen. Dan gebeuren zelfs prachtige dingen en daar wordt het alleen maar beter van. Het zijn dus niet Zondergeld en van der Tuin die in dit geval de woorden van Steiner manipuleren, het is Hans Peter van Manen. Hij is degene die Steiners woorden een andere betekenis geeft. Wellicht is het aardig om de woorden van Paul Heldens aan mij terug te halen: ‘…waarin de feitelijke onjuistheden en de tendentieuze interpretatie van de gewraakte teksten van Rudolf Steiner worden belicht, die bij Toos Jeurissen, Bram Moerland, Gjalt Zondergeld e.a. schering en inslag zijn. Halve waarheden zijn verwoestender dan kloeke leugens’ en ‘Wat de kritiek van Schreve op “De volkzielen” betreft, vind ik het artikel van Hans Peter van Manen: “Rudolf Steiners visie op volken en rassen” in de bundel “Antroposofie ter discussie” nog altijd zeer ‘to the point’. Niettemin schijnt die bundel in antroposofische kringen inmiddels als hopeloos gedateerd te worden beschouwd. Maar elk nadeel heeft z’n voordeel: in de ‘ramsj’ zijn nog enkele exemplaren te koop’ (geciteerd uit antroposofie-II-een-repliek ). Over halve waarheden en kloeke leugens gesproken en dan heb ik het niet over de voor mij nuttig gebleken mededeling dat dit boekje nog in de ramsj te koop was (want zo heb ik het inderdaad gevonden, dus dank voor deze tip).
    Wellicht is er na het verschijnen van van Manens artikel nog wat na-gepolemiseerd tussen Zondergeld en van der Tuin en van Manen. Ik ken deze stukken niet, maar ik heb zo’n vermoeden, gezien een donderende passage uit het roemruchte artikel van Prof. Dr. Dieter Brüll, hoogleraar belastingrecht en prominent antroposoof, ‘De nieuwe reactionairen; met een bijzondere aandacht voor het verschijnsel Zondergeld’, verschenen in Driegonaal: ‘Zondergeld is een slechte verliezer. Van Manen, die als geen ander de onfatsoenlijke trucjes heeft blootgelegd, die Zondergeld in zijn eerste stuk had toegepast, wordt in het derde pamflet van als ‘de historicus’ (!) van Manen aangeduid. Gesuggereerd wordt, dat van Manen geen historicus zou zijn. Voor zover ik weet, pleegt men iemand, die zijn doctoraal geschiedenis heeft gehaald, een historicus te noemen, zelfs als hij bij Zondergeld is afgestudeerd. Uiteraard bestaan er goede en slechte historici. In zijn analyse van Zondergelds vervalsingen toont van Manen dat hij zijn vak beheerst. In de omgang met de feiten toont Zondergeld dat hij zijn vak misbruikt’ (Dieter Brüll, ‘De nieuwe reactionairen’, oorspr. in maart 1986, nr. 1, geciteerd uit de extra editie van Driegonaal ‘(anti)racisme versus anthroposofie’, maart, 1996). Ik wil hier niet speculeren over academische titels en diploma’s en of Hans Peter van Manen zijn vak beheerst (wellicht is hij een goed historicus en een goede leraar geschiedenis, dat wil ik zonder meer geloven en bovendien, wie ben ik?), maar ik vind wel dat Hans Peter van Manen, als hij hier de antroposofie verdedigt, er zelf niet voor terugschrikt om trucjes uit te halen. Want dat is wel gebleken, zie bovenstaand voorbeeld.
    Maar dan gebeurt er het volgende: van Manen, die een zogenaamde slimme ‘correctie’ op Zondergeld en van der Tuin heeft gemaakt, daarbij onvoorwaardelijk gesteund door de antroposofische ‘titaan’ Dieter Brüll, wordt bijna slachtoffer van zijn eigen methode. Hij valt zogezegd in zijn eigen zwaard. Want dan komt Toos Jeurissen met haar brochure. Zij behandelt deze passage van van Manen als volgt:

    ‘De superioriteitstheorie, dat het (volgens Steiner) de blanke volkeren zullen zijn die het rassenkarakter zullen gaan opheffen, leeft ook onder antroposofen. Of, zoals de antroposofische leerkracht Hans Peter van Manen het uitdrukt: ‘Dat kan inderdaad als een voordeel of een voorrecht van het blanke ras worden beschouwd, dat deze rassenuitwissende werking primair van de Europese volkeren uitgaat’. Over deze laatste uitspraak zou u toch eens even goed moeten nadenken: ‘het kan als een voorrecht worden beschouwd dat er een rasuitwissende werking van de Europese volkeren uitgaat’… De Groep Tegen Fascisme reageerde hierop met de volgende woorden: Een dergelijke opmerking afzettend tegen de vroegere en huidige praktijken van Europese volkeren: de slavenhandel, de koloniale uitbuiting….’ enz.
    (Toos Jeurissen, ‘Uit de Vrije School geklapt; over antroposofie en racisme; een stellingname’, Baalproducties, Sittard, 1996, p. 12-13, ). Goed, over wat de mening is van ‘De Groep Tegen Fascisme’ (?) kun je wellicht je schouders ophalen, maar de bovenstaande verdediging van Steiners rassenleer getuigt mijns inziens toch wel enigszins van antroposofische deformatie. Ik snap in ieder geval niet dat je zoiets kunt verdedigen en dan ook met die argumenten.

    Herman Boswijk, bibliothecaris van de antroposofische bibliotheek in Den Haag, heeft ooit een aantal correcties geschreven op de brochure van Jeurissen. Hij is zo vriendelijk geweest om mij die, op mijn verzoek, toe te zenden. Deze zijn bij mijn weten nooit echt gepubliceerd (er is gebruik gemaakt door WF Veltman in zijn boekje ‘Van je ras, ras, ras, rijdt de koning door de plas’), dus dat zal ik hier ook niet doen. Boswijk is er overigens expliciet over dat hij slechts Jeurissen heeft willen corrigeren en geen oordeel wil uitspreken of er nu wel of geen sprake van rassenleer is in Steiners oeuvre. Daar heeft hij zich ook aan gehouden. Ik zal de correctie van Boswijk hier niet letterlijk weergeven ( nogmaals, deze is nl. bij mijn weten niet eerder gepubliceerd en dan vind ik het niet aan mij om dan wel stukjes letterlijk weer te geven), maar iedereen kan nu wel zien dat Jeurissen van Manen enigszins tendentieus aanhaalt, althans, niet de oorspronkelijke intentie van die passage weergeeft. Zelf was me dit al opgevallen en heb ik dat ook in mijn repliek op Paul Heldens benoemd, in mijn bespreking van het hele artikel van Hans Peter van Manen. Dat heeft dus ook Herman Boswijk terecht gesignaleerd. Alleen was deze opmerking naar Zondergeld van van Manen dus ook onterecht (daar heeft Boswijk het overigens niet over, maar dat was ook niet zijn doelstelling). Van Manen wilde hiermee namelijk Zondergeld en van der Tuin corrigeren. Maar zij hebben, itt wat van Manen suggereert, nergens gezegd dat deze passage uit ‘Die Mission’ kwam, maar idd uit ‘Vom Leben des Menschen’ (dat had ik zelf overigens ook nog niet gezien bij het schrijven van mijn tweede artikel en ben toen te makkelijk met van Manen meegegaan). En als we verder nu eens goed kijken naar wat van der Tuin en Zondergeld er van gemaakt hebben, dan kun je niet zeggen dat zij overdreven hebben. Want het Duitse origineel, dat ik hierboven heb geciteerd, is nog een stukje erger.
    Terecht heeft de commissie van Baarda, alweer een paar jaartjes verder, deze drie citaten (in het eerste fragment zijn er twee verwerkt) in de eerste categorie geplaatst (zie de weergave in de Groene Amsterdammer , de citaten 4, 5 en 6, in het van Baarda-rapport, cit. 130, 131 en 132, pp. 682-686). Hadden ze ‘Die Mission einzelner Volksseelen’ ook maar zo streng beoordeeld. Want ook de uitspraak: ‘Nicht etwa deshalb, weil es den Europäern gefallen hat, ist die indianische Bevölkerung ausgestorben, sondern weil die indianische Bevölkerung die Kräfte erwerben mußte, die sie zum Aussterben führten’, uit de vierde voordracht, is ook ernstig discriminerend en hoort zeker in die categorie thuis. Maar daarvoor is ‘Die Mission’ kennelijk te heilig, heiliger dan die ‘arbeidersvoordracht’, althans daar lijkt het wel op. Want alles wat in ‘Die Mission’ gezegd wordt is, hoe extreem soms ook, een onderdeel van de antroposofie (daarom staan die uitspraken, naar mijn vermoeden, ook in de zg tweede categorie, dwz dat het lijkt of er sprake is van discriminatie, maar dat die uitspraak niet te begrijpen is buiten de context van de antroposofie als geheel). Bovendien vind ik die ene uitspraak over het ‘uitsterven’ van de Indianen uit ‘Die Mission’ nog iets onheilspellender, misschien juist omdat dit ‘kern-antroposofie’ is. Steiner heeft die uitspraken ook gedaan binnen een welhaast hermetisch theoretisch kader, als een meedogenloze consequentie van zijn wereldbeeld, al is dat wereldbeeld slechts gebaseerd op zelfverklaarde helderziende waarneming. ‘Das ist einfach eine Gesetzmäßigkeit’, maar wat is dan de grond van die wetmatigheid? Wat hij in die arbeidersvoordracht heeft geroepen kun je voor een deel nog wel afdoen als wat lukraak gebral, vandaar mijn vermoeden deze voordracht relatief streng is beoordeeld.

  81. Ik heb inmiddels Immelman in huis, dus ik ben razend benieuwd! Wellicht komt dat hier nog ter sprake en ook wat Brüll ea er zo over te zeggen hebben.

  82. Ik heb zojuist de door mij toegezegde bijdrage aan deze discussie naar Ramon toegezonden.

    Door moderatie toegevoegd; Weergave bijdrage Alex Hemme van 26/01/2009:

    Het heeft even geduurd, maar bij deze dan mijn beloofde bijdrage in de discussie over vermeend racisme bij Rudolf Steiner. Wat ik in mijn bijdrage weergeef is mijn persoonlijke, actuele inzicht met betrekking tot dit onderwerp. Ik wil benadrukken dat dit geen verdediging van de antroposofie inhoud en ook geen aanval daar op. Mijn persoonlijk inzicht heeft zich ontwikkeld op basis van mijn levenservaringen en vooral mijn nieuwsgierigheid naar inzicht. Lees verder…

  83. Alex, heb heel veel te zeggen over je bijdrage, maar veel dank voor je inspanning. Je hebt je belofte zeker waargemaakt! Ik denk dat wij ‘qua denken’ wel zo’n beetje haaks op elkaar staan. Overigens snap ik je redeneringen goed, maar ik heb dan ook zelf een flinke tik van het esoterische denken meegekregen (al heb ik die op een gegeven moment om velerlei redenen verworpen). Maar het denken in analogieën in plaats van causaliteiten bijvoorbeeld is daar exemplarisch voor. Ik wil dit graag een keer allemaal toelichten.
    Ik heb naast inhoudelijke kritiek (of een regelrecht andere visie) ook nog wat opmerkingen. Ik heb zelfs nog wel wat constructieve suggesties, die je verhaal wellicht beter uit de verf laten komen. Want al ben ik het er op en aantal principiële punten niet mee eens, ik vind wel dat je verhaal dat verdient. Dat doe ik liever per mail. Verder wil ik graag een link naar je stuk op mijn site zetten (doen we wel in goed overleg). Maar laten we daar even over mailen. Jouw antwoord maakt een heleboel zichtbaar en ik denk dat het de moeite waard is om daar over te praten.

  84. an het toch niet laten om alvast iets te zeggen. Alex je haalt deze tekst aan ‘van een Amerikaanse website’:

    —«There seems to be a physical identity of race throughout most of the continent. Their skin is
    generally of a dark reddish-brown, or cinnamon, color; they have long, black, and straight hair,
    prominent cheek-bones, and broad faces; eyes deep-set, full and rounded lips, broad and prominent
    noses, scanty beard; their heads are generally square, and their stature about the same as that of other
    races of the same latitude. Their muscular development is not great, and their hands and feet are
    small; their skin is thinner, softer, and smoother than that of Europeans; the expression of the men is
    often noble, and many of the women are handsome. Haughty in deportment, taciturn, stoical, cunning,
    persevering, brave and ferocious in war; cruel towards enemies and faithful towards friends; grateful
    for favors, hospitable and kind. Their mental temperament is poetic and imaginative in a high degree,
    and it is often expressed in great beauty and eloquence of language. The tribes south of California
    have always been noted for significant mental development»

    Je zegt dat volgens Helmut Zanders definities dit ook een racistische tekst is. Alex, dat vind ik ook, al is die op internet gezet door een indiaan (is even niet helemaal duidelijk). In ieder geval is deze tekst deterministisch naar ‘ras’.
    Als de bron van ‘native American’ origine is, lijkt mij dit een gevalletje van zelfbevestigende stereotypering waar je bij iedere minderheid wel meer voor beelden ziet. Toevallig heb ik daar in mijn tweede antroposofie artikel aandacht aan besteed, bij de bespreking van het stuk van Maarten Ploeger:

    ‘Iedereen die zich op de hoogte stelt van de levensomstandigheden van bijvoorbeeld de Derde-Wereldburgers, weet dat het behoren tot een bepaald ras niet zonder gevolgen is. Maar het is al een taboe geworden daar anders over te spreken dan in puur economische-materiële zin. De oorzaak daarvan moet worden gezocht in de wijd verbreide opvatting dat iedereen zich in principe op dezelfde wijze kan ontplooien, mits de milieufactoren als opvoeding, onderwijs en materiële welvaart over de hele wereld volledig wordt gelijkgeschakeld. Dit geldt gelijkelijk voor twee Nederlanders, als voor een zwarte en een blanke. Een vergelijkbare opvatting kan worden gevonden in het radicale feminisme: corrigeer met alle kracht het foute denkbeeld dat de vrouw qua menselijke mogelijkheden verschillend zou zijn van de man (de ideologie van ‘het kleine verschil’, dat is verschil in louter voortplantingsfunctie)’ (p. 37-38).
    Ploeger houdt hier verder een pleidooi voor het opwaarderen van de erkenning dat er rasverschillen zijn. Het wegkijken ziet hij als een vorm van struisvogelpolitiek. Het gaat hem er niet om dat het ene ras beter is dan het andere, hij stelt wel dat ieder ras over verschillende kwaliteiten beschikt. Zolang wij dat niet durven inzien of benoemen zullen wij op mondiaal niveau voor dezelfde problemen blijven staan en zijn we dus op een verkeerde manier bezig. ‘Problemen worden niet opgelost door ze te ontkennen, maar onder ogen te zien’ vindt Ploeger, wat betreft de verschillen tussen rassen (p. 39-40).
    Ploeger meent een bondgenoot te vinden in Leopold Sédar Senghor (1906-2001), de eerste president van Senegal. En zijn notie van ‘négritude’ ziet Ploeger als een bevestiging van de antroposofische kijk op het zwarte ras. Dit punt is interessant en verdient wellicht serieuze aandacht, al ben ik van mening dat Ploeger hier een cruciale denkfout maakt. Allereerst was Senghors notie natuurlijk ingegeven om zich af te zetten tegen het onvermijdelijke racisme van de koloniale tijd. Dit was overigens niet uniek voor Senegal, of zelfs Afrika, maar soortgelijke idealen of ideologieën hebben overal in voormalig koloniaal bestuurde landen bestaan Zie bijvoorbeeld zelfs een soort opgelegde ‘1001 nacht romantiek’ in de kunsten van het Irak van Saddam Hoessein tot en met de krankzinnige herbouw van Babylon met portretten van Saddam als Nebukhadnezar, de zg turath-cultuurpolitiek (‘turath’ betekent ‘erfgoed’ in het Arabisch), die ik elders weleens ‘zelfbevestigend oriëntalisme’ heb genoemd. Idi Amin, met zijn gebral dat de Egyptische beschaving in Oeganda is ontstaan, is ook een goed voorbeeld, al kun je Senghor overigens niet op een hoop gooien met beide dictators. Bovendien was Senghors notie van Negritude ‘cultureel’ van aard en niet ‘raciaal’ of racistisch, althans niet bedoeld. Dat zijn Steiners opvattingen over het zwarte ras namelijk wel. Ik denk niet dat de tekst: ‘Alles, was der äthiopische Rasse ihre besonderen Merkmahle verleiht, das kommt davon her, daß die Merkurkräfte in dem Drüssensystem des betreffende Menschen kochen und brodeln. Das kommt davon her, daß sie auskochen, was die allgemeine, gleiche Menschengestalt zu besonderen der äthiopischen Rasse macht-mit der schwarzen Hautfarbe, dem wolligen Haar usw.’ (die Mission, p. 116) in overeenstemming zijn met Senghors ideologische notie van ‘négritude’.
    Waar stond Senghor dan wel voor? Négritude was voor Senghor een attitude, een cultuuruiting, voor degenen die oorspronkelijk stammen uit het Afrikaanse continent om zich af te zetten tegen de Europese cultuur, die vanwege het kolonialisme zo lang dominant geweest was. Eigenlijk een onderdeel van een bevrijdingsideologie, vergelijkbaar met Ghandi’s oproep om weer traditionele kleding te gaan dragen in plaats van westerse. Daarmee overigens ook een neo-beweging, niet zozeer een voortzetting van een oorspronkelijke locale traditie. Het was namelijk bedoeld voor iedereen met ‘Afrikaanse roots’. Een soort ‘Pan-Afrikanisme’ dus. Kortom, ondenkbaar zonder het Europese imperialisme, al zette het zich er wel tegen af. Senghors vond dat négritude zich vooral cultureel moest manifesteren. Vreemd genoeg noemde hij als voorbeeld de kunst van Pablo Picasso. De manier waarop Picasso zijn Catalaanse wortels in zijn modernistische kunst wist te vertalen vond hij de ideale manier waarop zwarten, waar dan ook ter wereld, hun roots zouden moeten onderzoeken, om vervolgens een vertaalslag te maken naar de eigen tijd (uit: Petra Heemskerk, Moderne kunst uit Senegal1960-1980, in Decorum, nr. 1+2, vakgroep kunstgeschiedenis, Universiteit Leiden, p. 57). Senghor beschouwde négritude in de eerste plaats als een keuze en een levenshouding, natuurlijk niet als iets dat biologisch, laat staan astrologisch bepaald was (zie Steiners opvattingen).
    Van belang is wellicht om kennis te nemen van de kritiek op Senghors identiteits- en cultuurpolitiek. In Culture and Imperialism wijdt Edward Said hier een lange passage aan Hij haalt hier onder meer de kritiek van de beroemde Nigeriaanse schrijver Whole Soyinka aan, Nobelprijswinnaar voor de literatuur in 1986. Said: ‘Nativism (een begrip van de Duitse filosoof Theodor Adorno, daar is ie weer, en ik denk dat de term voor zich spreekt, FS), alas, reinforces the distinction even while revaluating the weaker or subserviant partner. And it has often led to compelling but demagogic assertions about a native past, narrative or actuality that stands free from worldly time itself. One sees this in such enterprises as Senghor’s négritude, or in the Rastafarian movement, or in the Garveyite back-to-Africa project for American Blacks, or in the rediscoveries of various unsullied, pre-colonial Muslim essences (…) A useful way of getting a better hold of this analytically is to look at an analysis of the same problem done in the African context: Whole Soyinka’s withering critique of négritude published in 1976. Soyinka notes that the concept of négritude is the second, inferior term in an opposition-European versus African-that ‘accepted the dialectical structure of European ideological confrontations but borrowed from the very components of its racist syllogism’. Thus Europeans are analytical, Africans ‘incapable of analytical thought. Therefore the African is not highly developed’ whereas the European is. The result is, according to Soyinka, that ‘Négritude trapped itself in what was primarily a defensive role, even though its accents were strident, its syntax hyperbolic and its strategy aggressive…Négritude stayed within the pre-set system of Eurocentric intellectual analysis of both man and his society, and tried to re-define the African and his society in those externalized terms’ (Culture and Imperialism, p.276-277).
    Duidelijk is dat, ondanks de fundamentele kritiek van Said en Soyinka, Senghors opvattingen meer te maken hebben met identiteitspolitiek (en wellicht een spiegelbeeld is geworden van de racistische opvattingen van de kolonisator) en toch echt onmogelijk gezien kunnen worden als een rechtvaardiging van Steiners rassenleer, die ‘biologisch’ en occult van aard is. Ploeger weet nog te melden: ‘Senghor was naar westerse maatstaven een ontwikkeld man; hij studeerde in Parijs. Hij kende de westerse cultuur van binnenuit en begreep dat het westen zijn negroide cultuurfilosofie, door het structurele onvermogen om zijn ervaringen mee te beleven, haast wel moest afwijzen. Hij vroeg echter ruimte voor zijn cultuurideaal: het naast elkaar waarderen van verschillende bewustzijnskwaliteiten’ (p. 42). Het spijt me voor Maarten Ploeger maar ik denk dat Edward Said en Whole Soyinka de ‘Négritude’ beter weten te verklaren (namelijk vooral als iets typisch ‘westers’) dan dat de verklaring of rechtvaardiging moet worden gezocht in Steiners rassenleer uit de Volkszielen. En bovendien, sinds wanneer is de oproep tot cultureel pluralisme en diversiteit een rechtvaardiging voor determinisme naar raciale achtergrond? Net alsof multiculturalisme hetzelfde is als Apartheid.

    In het geval dat deze tekst inderdaad afkomstig is van een native bron, kan ik ook dit stuk terughalen uit mijn eerste artikel (een passage over Helena Blavatsky). Dit is dus een volmaakte casus voor Hobsbawm en Ranger:

    Met wat voor occulte en metafysische verklaringen Steiner en Blavatsky ook komen, de Theosofie en de antroposofie zijn beiden op zijn minst zwaar besmet door de modieuze rassentheorieën en de koloniale superioriteitsaanspraken uit die dagen, alleen krijgen deze aanspraken een esoterische onderbouwing. Bram Moerland toont mijn inziens overtuigend aan dat de Theosofie, zoals die door Blavatsky is geformuleerd (volgens haar door ‘Oosterse Meesters’ gedicteerd) niet zozeer Oosters is maar in een westerse mystieke traditie staat, gemengd met de Darwinistische Evolutie-leer, waardoor er in feite een soort ‘neo-religie’ is ontstaan, overigens een typisch negentiende eeuws fenomeen. Zo is de ‘val van de hogere geest in de lagere stof’ een westers gnostisch concept, dat vervolgens weer is vermengd met het net opgekomen Darwinisme (Moerland, p. 9). Voeg daarbij de westerse koloniale opvattingen over rassen bij, vermengd met een exotistisch sausje (’oriëntalistisch’ zou Edward Said het omschrijven, maw elementen die volgens de westerse perceptie typisch oosters zouden zijn) en je hebt de basisingrediënten van het theosofische gedachtegoed. Als je met Edward Said wilt schermen (wat de commissie van Baarda probeert) is dit de uitgelezen plaats en context. Het is dus een mengsel van typisch koloniaal racisme en exotisme vermengd met modieus spiritualisme en neo-gnosticisme. Eigenlijk heel negentiende eeuws, precies passend bij de mode van die tijd. Het is denk ik dan ook niet zo verwonderlijk dat juist toen racistische elementen werden vermengd met een soort gnostisch gedachtegoed. Steiner heeft zich dit gedachtegoed slechts eigen gemaakt, maar heeft het oosterse element weggezuiverd en het verder aangevuld met typisch Duitse romantische elementen. Een tamelijk prozaïsche, maar naar mijn mening waarschijnlijker verklaring dan dat het allemaal op een bovenzintuigelijke wijze zou zijn geopendbaard.
    Hoewel Helena Blavatsky niet besproken wordt, zou zij perfect passen in de wereldberoemd geworden studie ‘The invention of tradition’ van de historici Eric Hobsbawm en Terence Ranger (Cambridge 1983). Zij beschrijven hoe in de diverse westerse koloniale rijken in de negentiende eeuw tradities en rituelen begonnen te ontwikkelen om de status quo te rechtvaardigen. Allerlei tradities werden letterlijk ‘uitgevonden’ om de heersende orde een plaats in de geschiedenis te geven. Overigens gold het zelfde voor de opkomende nationalistische onafhankelijkheidsbewegingen, ook zij ontwikkelden hun eigen ‘tradities’ en ‘geschiedenis’ om hun claims te rechtvaardigen. Blavatsky (en Steiner) putten op een eclectische manier uit verschillende religieuze en spirituele tradities, vermengden deze met toen modieuze ideeën over evolutie en rassen, om zichzelf ook historisch te rechtvaardigen. Zie overigens ook de multi-inzetbare Perzische Ahriman bij Steiner en diverse hedendaagse antroposofen. Zowel de theosofie als de antroposofie hangen aan elkaar van ‘invented traditions’, zowel wat betreft de leer als de ritus en beroepen zich daar ook permanent op om hun universele waarheidspretenties te rechtvaardigen.

    Toevallig heb ik ook in andere artikelen op mijn blog aandacht besteed aan dit soort denkbeelden. Je kan het terugvinden in mijn stukken over Edward Said, de moderne kunst van Indiaans Noord-Amerika en zelfs in mijn wat ironische bespreking van een essay van Gerrit Komrij. Het boekje van Mineke Schippers, gebruikt door de Commissie van Baarda om tot hun eigen definities van racisme en stereotypes te komen (o ironie), is in deze bijna een must.

  85. Maar goed, er valt zoveel over te zeggen. Ik vind het wel een interessant stuk. Maar er gaat een hele uitvoerige reactie komen. Maar als je je bronnen zou willen noemen, heel erg graag.

  86. De bron van de beschrijving van de Indianen is volgens mij deze website over de Amerikaanse burgeroorlog: http://www.sonofthesouth.net/american-indians/

    Interessant is dat na die beschrijving de auteur van die webpagina het volgend schrijft:

    ‘As you study the resources on this site, I invite you to keep the following in mind. The Indians, or Native Americans were here first. This land was their land; they lived on it, lived off it, and respected it. The Westward Expansion of the United States effectively destroyed their territory, and their way of life. Perhaps most disturbing . . . we destroyed their way of life, without welcoming them into our way of life. We isolated them on Indian Reservations, and did not effectively invite them them into our culture. The scars of these mistakes are still painfully visible today in the Indian culture.’

    Dan gaat zo’n generaliserende beschijving er wel anders uitzien dan wanneer je bijvoorbeeld zegt dat het de wil van God was dat de Indianen moesten sterven en dat de Europeanen in dat proces ‘slechts’ een werktuig waren.

  87. Nu ik die hele tekst lees vind ik hem erg meevallen. Het was vooral dat ene stukje waar ik een beetje kromme tenen van kreeg. Maar goed, Alex, er zijnn nog veel betere bronnen over de diverse indianenculturen van Noord Amerika. National Geographic (die qua onderzoek veel goed werk doen) heeft veel gepubliceerd. Moet zeggen dat ik dat altijd een zeer goede en vooral actuele bron vind op dit gebied. Actueel zeg ik omdat het onderzoek naar de oude geschiedenis van de Noord Amerikaanse indianen pas de laatste decennia goed op gang is gekomen. Het beeld is dan ook erg veranderd tov zo’n dertig jaar geleden. Maar het zou niet gek zijn om de een bron te raadplegen die de volledige diversiteit van al deze indianenculturen zou laten zien, in plaats van het napraten van de bekende cliché’s. Over exotisme gesproken (en als je dat woord gebruikt, gebruik het dan niet oneigenlijk).

    Moderatie: reacties samengevoegd

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 13:28

    Maar Alex, mijn belangrijkste bezwaren betreffen vooral je opmerkingen naar de indianen. Neem me niet kwalijk maar de de omschrijving van de indianen als ‘ziek ras’, het spijt me. En dan heb je het over vermeend racisme bij Steiner??
    Je vergelijking met automerken vond ik wel heel origineel gevonden, dat moet ik je nageven. De bestuurder is de ziel en de auto het tijdelijke fysieke lichaam. Heeft een beperkte houdbaarheidsdatum (iedereen gaat dood), maar de bestuurder kan ‘incarneren’ in een nieuwe auto. En ja, er zijn kwaliteitsverschillen tussen merken. Maar moet ik dan begrijpen dat een Ariër en Mercedes is en een indiaan een Trabant? En ja, er zijn merken die uit de roulatie zijn, die en-masse naar de sloop moeten. Ze haddenvroeger wel een functie en waren voor hun tijd best wel goed, maar nu is het mooi geweest…. Al vind ik de vergelijking nog wel origineel gevonden, ik vind het wel een hele vreemde ethiek om zo over mensen te spreken, ook over complete volkeren en rassen. Daarin zit echt mijn allerbelangrijkste bezwaar tegen je bijdrage, dus dan weet je dat alvast.

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 13:39

    En een opmerking als deze:

    Zo stonden bij hun de geesten achter de natuurfenomenen. Dit heeft niets met romantiek te maken maar met bewustzijn. De Indianen stonden niet zozeer dichter bij de natuur, zij stonden in eerste instantie met hun bewustzijn dichter bij de wereld achter de natuur, de wereld achter de fenomenen en daardoor konden ze leven met en in de natuur. De Europeanen, de kolonisten, waren dit bewustzijn helemaal kwijt geraakt, voor hun bestond de wereld inmiddels slechts
    uit zintuiglijke waarneembare fenomenen en alle beweging in de natuur was een materiële beweging met een materiële oorzaak, en een materiële verklaring. De spirituele wereld, de wereld van het geestelijke was door de Europeanen onder andere al tot in het schrift geabstraheert.

    Hoe weet jij dat?

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 13:43

    Dit is dus exotisme, voordat daar misverstanden over bestaan. Exotisme is dus dat het (cliché) beeld van de ander belangrijker is dan de ander zelf, in positieve zin en negatieve zin. Dus als je dat woord wil gebruiken, doe het dan op die manier. En dit heeft alles met romantiek te maken, omdat het niet op wetenschappelijk verkregen en onderbouwde feiten gebaseerd is, maar op vage romantische stereotypen. Kortom exotisme.

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 13:45

    Maar Ramon, ben het wel met je eens over die tekst als geheel. Dan krijg je toch een ander beeld.

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 13:57

    Nog een opmerking (het zijn er echt teveel dus ik zou het wellicht gestructureerder moeten doen). Je hebt het er op een gegeven moment over dat niemand valt over Steiners uitspraken over het ten onder gaan van de Lemuriërs en Atlantis, maar wel over zijn uitspraken over de indianen.
    Misschien is mijn opmerking keihard, maar echte lijken stinken.
    Voorlasnog worden Atlantis en Lemurië gezien als fictie. En de genocide op de indianen dateert van iets meer dan honderd jaar geleden, dus dat is begrijpelijk. Daarom maakt men zich nu ook iets minder druk over keizer Nero (was ook minder grootschalig).
    Alhoewel, voor antroposofen lijkt precies het omgekeerde te gelden. Kijk maar bij de brug. Daar maakt men zich enorm druk over de wandaden van nero tegen de Christenen. En je weet hoe ze daar over de Holocaust schrijven. Ach, dat is gewoon verzonnen om de Duitsers zwart te maken, als een groot internationaal complot van vrijmetselaars, illuminati en andere joodse Angelsaksische occulte broederschappen om de spirituele impuls uit Midden Europa tegen te gaan (lijkt bijna een tekst van Erik van Muiswinkel wanneer die een Janmaat imitatie doet, maar dat gehalte hebben veel teksten van de Brug zeker).

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 14:33

    Alex, toch schrijf je ergens in je stuk iets zeer verstandigs. Dat kan ik alleen maar onderschrijven:

    Ik schrijf dit maar om aan te geven dat men voorzichtig moet zijn om theoriën op te stellen over de exclusiviteit van de dood van grote groepen mensen in de geschiedenis van de mensheid. De geschiedenis van de mensheid laat ons zien dat mensen met de meest bizarre voorwendsels andere
    mensen op grote schaal doden en gedood hebben. Als het ras daarvoor geen goed excuus is dan zijn er de laatste paar eeuwen onder andere voldoende vooral politieke excuses voor gevonden en wat zal de toekomst ons nog gaan brengen?

    idd met dit soort theorieën lmoet je voorzichtig zijn. Hadden Rudolf Steiner en sommigen van zijn navolgers dit ook maar in hun achterhoofd gehouden. Dus daarmee 100% eens.

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 15:47

    Ok, ik zie ook dat eea aan hele persoonlijke zaken en overwegingen hebt geschreven. Dat vind ik wel moedig. Overigens mag je best weten dat ik ook heel jong mezelf vragen ging stellen. Maar dat had vooral te maken waarom mensen soms zo wreed naar dieren waren. Het verhaal in de vierde klas lagere school over Samson en de leeuw was bijna traumatisch (vond het echt verschrikkelijk voor die leeuw).
    Toch via mijn dierenliefde bij de indianen terecht gekoen (zwaar romantisch gedeformeerd als ik toen was). Heb in de zesde of zevende klas mijn eerste spreekbeurt gehouden en dat ging over de indianen. Heb toen uitgebreid verteld hoe stompzinnig wreed die ‘blanken’ waren. Geloof dat mijn leraar mijn spreekbeurt zeer waardeerde. Is uitgebreid over geschreven in mijn ‘getuigschrift’ als ik het me goed herinner. Maar goed, vanuit mijn eigen vrije schooltijd ben ik nooit met die rare rassenleer in aanraking gekomen. Ben na de zevende naar een niet- vrije school gegaan. Daar heb ik weer hele andere ‘impulsen’ meegekregen. Maar goed, tot zover mijn eigen ‘interessante’ ontwikkeling. Maar de ethiek achter de theorieën van verdwijnende rassen is mij dus wezensvreemd. En bovendien zie ik nergens een zinnige onderbouwing, dus waarom zou je zo’n draak niet dumpen? Gewoon weg ermee, dan blijven er misschien nog goede dingen over voor de antroposofie om te behouden.

    Floris Schreve Says:
    27/01/2009 at 22:17

    Ik vrees dat we hier toch weer tot de kern van het probleem zijn gekomen. Steiner vond dat hij voor alles een metafysische verklaring moest hebben, dus ook voor de ‘rassen’. Alle patronen manifesteren zich in alles, van planeetkrachten, leeftijdsfases van de mens, tot sjablonen van opkomst, bloei en verval. En dan is natuurlijk het eigen ras het meest volwassen. Verklaarbaar tegen de koloniale denkbeelden van die tijd, maar ik denk dat het zo zit. Andere rassen zijn nog niet zo volwassen (veelal de gekoloniseerden) dus daar kan je dan makkelijk het etiket ‘kinderlijk’ op plakken. En het kwam ook wel makkelijk uit dat een ander ras sterk getroffen was door volkerenmoord en ziektes, dus laten we die dan maar tot de ‘Abenddämmerung der Menschkeit’ bombarderen.
    Het probleem is dat Steiner zo bewonderd wordt door zijn volgelingen, dat al zijn woorden wel waar moeten zijn. Want als je een steen uit het bouwwerkje trekt, wat volgt er dan nog meer? Daarom wordt het tot op de dag van vandaag geforceerd in stand gehouden, met wat halfbakken compromissen voor de buitenwereld, door de grofste uitspraken af te stoten (zie de vier citaten uit Vom Leben des Menschen). Maar aan de kern van de rassenleer (die wordt ontkend door zijn hedendaagse verdedigers) durft niemand zijn vingers te branden. Dus vandaar dat een cyclus als Die Mission einzelner Volksseelen uit de wind is gehouden. Want dan kom je te veel aan de antroposofie zelf. Toch denk ik, als ik een bescheiden suggestie mag doen, dat het uiteindelijk raadzaam is om dit wel te doen. Want het probleem blijft anders gewoon bestaan.
    Ik denk dat dit zo langzamerhand zo’n beetje mijn conclusie is, los van dat je ook wel kunt optreden tegen holocaustontkenners in eigen kring, om maar iets te noemen. In ieder geval een krachtig weerwoord bieden.
    Ik zal een voorbeeld noemen. Gisteren zat in de Nederlandse talkshow Pauw & Witteman de priester Antoine Bodar (ook een bekend kunsthistoricus, ik heb in Leiden nog les van hem gehad). Hij is nu fulltime priester. Hoewel ik hem soms erg rechtlijnig in de leer vind, had hij wel de moed om zich krachtig uit te spreken tegen de antisemitische Britse Bisschop Williamson en holocaustontkenner. Ook deze bisschop beroept zich op David Irving (net als de Brug). Nogmaals, ik vind Bodar vaak wat aan de conservatieve kant, maar ik vond het van moed getuigen dat hij het Vaticaan opriep om deze bisschop uit zijn ambt te zetten (of suspenderen, zoals dat daar schijnt te heten). Als er zelfs stemmen binnen de RK kerk zijn om dit soort excessen aan te pakken, dan kan dat toch ook binnen de antroposofie? Of is de antroposofie dogmatischer dan de RK kerk? Het gaat er langzamerhand wel op lijken. Dit gesprek met Bodar is terug te zien op: http://pauwenwitteman.vara.nl/Archief-

  88. Heb nog een ractie op Alex geschreven. Dit is zo’n beetje mijn antwoord en conclusie (3 a4tjes):

    Ik heb even geaarzeld of ik dit nog moest doen, maar ik vind dat ik toch nog in moet gaan op de ‘automerken analogie’ van Alex (hij blijft origineel). Eerst Alex eigen woorden. Eerder maakt hij de opmerking:

    ‘Door de huidige materiële wetenschap wordt ook gewezen op het bestaan en uitsterven van de Neanderthalers, en zo zijn er nog een paar groepen voorhistorische mensen geweest, zoals de oerbewoners van de Indonesische archipel, de oermaleisiërs die daar voor de Dajaks leefden. Ze zijn allemaal uitgestorven. De verklaring voor het uitsterven van deze ‘rassen’ binnen de materiële gangbare wetenschap, wordt in het algemeen geformuleerd als “survival of the fittest” en dat zou men kunnen definïeren als uitgesproken rassisme’.

    Goed je kunt wellicht verschillend denken over hoe er tegen andere soorten wordt aan gekeken dan de homo-sapiens, maar de ‘rassen’ waar Steiner het in Die Mission einzelner Volksseelen over heeft zijn allen homo-sapiens. Daar is iedereen het over eens. En het bij mijn weten deelt niemand binnen de hedendaagse wetenschap Steiners inzichten over, laten we zeggen de ‘Kindheitsmerkmalen’ van het zwarte ras. Maar dan het verhaal over de auto’s:

    ‘Laten we eens alleen maar kijken naar zoiets als auto’s. Er bestaan betonauto’s, personenautos, ambulances, raceauto’s, vrachtauto’s, legervoertuigen, grote
    auto’s, kleine auto’s, tractoren, ezovoort. Welk voertuig is meer waard dan het andere als we alleen maar kijken naar het uiterlijk en de eigenschappen, waarbij in de meeste gevallen het uiterlijk de eigenschappen grotendeels laat zien. Een sportwagen in Hanoi of een bromfiets? Een fiets in de binnenlanden van Australie of een terreinwagen?
    Een vrachtwagen om mensen te vervoeren en een bus voor vervoer van betonnen liggers voor een brug? Een ambulance als zaaimachine voor de boer en een aardappelrooiervoor het ophalen van de vuilnis? Het is wel duidelijk. De waarde van een voertuig staat in verhouding tot de betekenis voor de gebruiker.

    Wat zou je nu een gedegenereerd voertuig kunnen noemen?
    Een gedegenereerd of in die zin slecht voertuig is een voertuig die zodanig is uitgevoerd dat mensen die niet meer aanschaffen, niet meer willen gebruiken, omdat er niemand meer is die voor hem of haar nog langer een betekenis aan die wagen toekent. Dit ontwerp ’sterft’ uit. Een goed merk is een merk die heel veel betekenis heeft voor de gebruiker of gebruikster.
    Er zijn voertuigen ‘uitgestorven’ terwijl ze nog steeds bestaan. Neem de auto met stoommotor. Destijds het mooiste wat er bestond, tegenwoordig bestaan ze alleen nog maar bij gratie van de liefhebbende en ze ook nog gebruikende verzamelaar. Maar de functie heeft echt geen cultuurbepalende waarde meer. Ze is van cultuurbepalende waarde opgeschoven naar een voor enkele individuen bepaalde waarde. Hier spreekt dan ook de tijdsgeest. Veel jongeren kennen de stoomauto niet eens en voor de meeste mensen is de stoomauto iets uit de voorbije geschiedenis toen vrouwen nog geen broeken droegen en mannen nog wel hoge hoeden’.

    Tot zover Alex. Wat is er hier mis? Een heleboel, al is het nogmaals origineel gevonden. Hoewel dit geen rechttoe rechtaan racisme is (dat is het bij Steiner ook niet, in de zin van platte discriminatie en het toekennen van minder rechten, etc.), wordt er hier beweerd dat mensen van een bepaald ‘ras’, bepaalde kwaliteiten bezitten, die een ander ‘ras’ niet zou hebben. Een ras heeft hier een beperkte houdbaarheidsdatum, tov een ander ras. Nu bestaat er ook een Darwinistische soortenleer, die ons inderdaad leert dat soorten uitsterven als de omstandigheden zijn veranderd. Dus met een beetje moeite zou dit nog in overeenkomst zijn met Darwins evolutieleer. Toch zijn er twee verschillen met Darwinistische evolutieleer:

    1.In de eerste plaats gaat het bij de mens om één soort, daar is iedereen het wel over eens, behalve een enkele verstokte extreem rechtse rassenveredelaar en blijkbaar ook wat antroposofen.

    2. Evolutie is niet doelmatig, laat staan teleologisch. Overtuigde antroposofen zullen dit overigens meteen verwerpen als ‘materialistisch’, maar het lijkt me dat hun argumenten voor die zg doelmatigheid onbewijsbaar zijn. Dus de evolutie komt niet met een reeks ‘betere ontwerpen’. Evolutie is gebaseerd op toeval (wat een verademing, al hebben veel zg zingevingzoekers daar juist zo’n moeite mee).

    En hoezo zou je bepaalde mensenrassen, als bijv. de indianen kunnen vergelijken met een oud automodel, nog slechts goed als een museumstuk? In Alex woorden:

    ‘Er zijn voertuigen ‘uitgestorven’ terwijl ze nog steeds bestaan. Neem de auto met stoommotor. Destijds het mooiste wat er bestond, tegenwoordig bestaan ze alleen nog maar bij gratie van de liefhebbende en ze ook nog gebruikende verzamelaar’.

    Dus ik moet begrijpen dat indianen er vooral nog mogen zijn als museumstuk. Ze worden nog wel bewonderd (onvoorstelbaar romantisch, net als een oud automodel), maar hun tijd is wel om. Dus de indianen van nu kun je beschouwen als een relict uit voorbije tijden, die geïncarneerd zijn door lagere zielen, die zich bezig houden met het runnen van casino’s en niet meer voldoen aan het mierzoete maar zwaar racistische cliché van de stervende indiaan (Alex eerdere bijdrage). Een ‘ziek ras’ dus, in Alex woorden. En dan zou het hier om ‘vermeend racisme’ gaan blijkens de titel van Alex. Het spijt me, dit is keihard racisme, al verbergt het zich achter een halfzachte spirituele theorie. Vervang bij het ‘ziek ras’ het woord ‘indiaan’ eens voor ‘jood’ en een nieuwe rel is geboren. Toch lijkt me dat niet principieel anders. En het verhaal dat iedere auto een bestuurder kent, die zijn voertuig kan inruilen voor een nieuw model, maw de ziel kan verhuizen naar een nieuw ras, dat de ‘tijdgeest’ wel aan kan, lijkt mij geen ontlastend argument. Overigens staat er in het artikel meestal ‘rassisme’. Moet ik dat opvatten als een statement, of dat Alex niet weet wat racisme is, zelfs niet hoe je het schrijft? Een beetje gemeen (ik maak ook weleens een tikfoutje in dit forum), al is dit wel structureel in het verhaal van Alex.
    Goed er valt veel meer aan te merken op Alex betoog. Hij heeft het over ‘zijn gevoel dat Steiner het alleen over Noord Amerika had’. Bij mijn weten zegt Steiner dat nergens, alhoewel de clichébeelden die hij opvoert erg overeenkomen met de stereotype beelden die men veelal van Noord Amerikaanse indianen heeft. Maar dan nog, het lijkt me beter om, wanneer je wat over de indianen van Noord Amerika wilt beweren, een goed boek over dat onderwerp te raadplegen dan bij Rudolf Steiner te rade gaan. Rudolf Steiner wist heel veel, maar ik heb niet het idee dat hij zich ooit in de oorspronkelijke bewoners van Amerika heeft verdiept. Deze hebben vooral een functie om een leemte te vullen in zijn bedachte theorie van opkomst, bloei en verval, wanneer het over mensenrassen gaat. Kortom, een racistische toepassing van de notie van Winckelmann. Er moest ook een decadent ras zijn, dus laten we de indianen maar nemen. De indianen hebben gewoon pech gehad, ook met de antroposofie.
    Ik wil niet teveel met mijn eigen stokpaardjes komen aanzetten, maar ik heb alweer lang geleden uitgebreid een uitgebreid artikel geschreven over hedendaagse kunstenaars van dit gedegenereerde ras, waarin nu slechts lagere zielen zouden zijn geïncarneerd. Aan het woord laat ik de dichter/kunstenaar en activist Jimmie Durham. Uit zijn essay/statement ‘The Ground has already been covered’:

    ‘Don’t worry-I’m a good Indian. I’m from the West, love nature, and have a special, intimate connection with the environment. I can speak with my animal cousins, and believe it or not I’m appropriately spiritual (even smoke the pipe). I hope I am authentic enough to have been worth of your time, and yet educated enough that you feel your conversation has been intelligent. I ‘ve been careful not to reveal to much; understanding is a consumers product in your society; you can buy some for the price of a magazine… I feel fairly sure that I could address the entire world if only I had a place to stand. You (White Americans) made everything your turf. In every field, on every issue, the ground has already been covered’

    Iets verderop uit mijn artikel: ‘In zijn kunst wil hij de toeschouwer confronteren met zijn eigen vooringenomenheden en vooroordelen door hem als het ware een spiegel voor te houden. Niet voor niets betrekt hij in ‘The Ground has already been covered’ alle vooroordelen, stereotiepen en romantische falsificaties die niet-Indianen veelal over Indianen hebben op zichzelf. Op deze wijze confronteert Durham de lezer op ironische wijze met allerlei dubbelzinnigheden om bepaalde vastgeroeste ideeën bloot te leggen en ze te ontzenuwen. Veel hoop op verbetering heeft Durham niet. In een gesprek met de Cubaanse kunstenaar Ricardo Brey, aan de vooravond van de Documenta IX te Kassel, noemt hij zichzelf een ‘anti-optimist’. Hij legt uit dat dit niet hetzelfde is als een pessimist; het verschil hiertussen is een nuance die hij alleen uit de taal van de Cherokee kent. Het komt er op neer dat de uitdrukking ‘waarschijnlijk niet’ een ‘misschien wel’ impliceert; de hoop van een ‘volk van verliezers’. Durham noemt dit zijn levensfilosofie: ‘Ons leven is op een absurde manier niet te tolereren. Alles is zo onnozel, zo absurd, dat je erom moet grinniken. Ik ben geen doemdenker, maar ik neig ertoe te zeggen probably not‘(geciteerd uit ‘Hedendaagse kunst van Indiaans Noord Amerika’, http://florisschreve.blog-s.nl/2008/10/14/36/ ) .

    Bijna treurig om hier Durhams gelijk op zo’n cynische manier bevestigd te zien en dat door een vertegenwoordiger van een levensfilosofie waarvan de meeste aanhangers juist zo dwepen met de diepe verbondenheid van de natuur, de zg spiritualiteit (zonder kennis te hebben van de echte vele verschillende vormen van spiritualiteit van de diverse indianenvolkeren), kortom zo’n beetje alle simplistische clichés die er over indianen bestaan. Maar ja, Steiner had een alomvattende theorie en daar zijn de indianen nu eenmaal op zo’n manier ingeparkeerd, dus dat kun je moeilijk terugdraaien zonder de hele theorie op losse schroeven te zetten. Voor alle duidelijkheid, voordat een zoveelste gedeformeerde antroposoof weer het gelijk van Steiners visie uit Die Mission in Durhams woorden wil zien, de situatie van de hedendaagse indianen is een direct gevolg van grootschalige genocide door de nieuwkomers uit Europa, niet van kosmische krachten die voor ‘uitsterven’ moesten zorgen. De ouderdomskrachten en de planeet Saturnus hebben hier geen bal mee te maken.
    Gelukkig is goede informatie over Amerika’s oorspronkelijke bewoners tegenwoordig makkelijk toegankelijk (dat is weleens anders geweest, maar er is een grote inhaalslag gemaakt). National Geographic is veelal een uitstekende bron met informatie die up to date is (sinds de laatste twee decennia is er een enorme vooruitgang geboekt over de kennis van de talrijke en cultureel zeer diverse indianenvolken, juist die van Noord Amerika). Alleen al het googlen van de woorden ‘Native Americans National Geographic’ zal aan een schat aan nieuwe informatie opleveren, veel meer dan het wat vergeelde verhaal dat Alex op internet heeft opgeduikeld (paste wel wat beter bij de bestaande clichés, dus handig gevonden). Ik zal ook iedereen die nog in Steiners opvattingen op dit gebied willen aanraden om zich voorzichtig wat te verrijken. Er kan een wereld open gaan, als je de teksten van Steiner even laat voor wat ze zijn.
    De tekst van Alex bewijst helaas toch dat er ook onder antroposofen, soms met de beste bedoelingen, daar twijfel ik in dit geval zeker niet aan, toch een racisme-probleem bestaat. Dat heeft alles te maken met het onvoorwaardelijke geloof in Steiners woorden. Dan moet je je soms in rare bochten wringen. Ik kan het niet leuker maken dan het is.
    Het gaat mij niet om dit ene geval, maar het staat wel in een bepaalde traditie binnen de Nederlandse antroposofie. Zie Maarten Ploeger, zie Christoph Wiechert. En de oorzaak is niet de mens achter deze individuele personen, tenminste ik heb niet de indruk. Ik geloof niet dat een van hen onoprecht is, verkeerde bedoelingen heeft, of een voorstander is van allerlei onmenselijkheden, zeker niet. Het probleem is dat er een ernstige weeffout zit in het gedachtegoed van Steiner en dat die weeffout moeilijk recht te praten is, hoezeer bovengenoemde personen dat geprobeerd hebben.

  89. Ik heb eindelijk Alex’ tekst kunnen lezen. Een interessant verhaal om te lezen. Alex heeft zijn belofte inderdaad ruim ingelost, al kreeg ik soms wel de indruk dat er meerdere auteurs aan het werk waren. Het al door Floris aangestipte afwisselend gebruik van ‘racisme’ en ‘rassisme’ leek daarop te wijzen. Maar dat kan misschien gewoon een inconsequentie zijn.

    Bij mij rijzen nogal wat bezwaren. Zo wordt Steiners antroposofie of geesteswetenschap gesitueerd binnen de wetenschappen (te verstaan als het wetenschappelijk platform). Ik vraag mij dan af wat Steiner concreet heeft gedaan om zich in het wetenschappelijk debat te mengen? Toch niet dat ene min of meer filosofische boek schrijven?
    Het zo voorstellen alsof Steiner door de wetenschap werd buitensgesloten en dat dit omgekeerd niet zo was, die vlieger gaat niet op. Steiner accepteerde bijvoorbeeld de gegevens van de toenmalige wetenschap (geologie) niet, want volgens hem fout. Maar zelf kwam hij niet met een theorie waarom hij die niet accepteerde of waar de fout zat.(wel kwam hij met ideeën, maar die kan ik ook wel brengen)
    Dan nog een bekende immunisatietechniek bij kritiek (zie Imelman), waarbij erop wordt gewezen dat voordrachten van Steiner in de context van zijn andere voordrachten moet worden beschouwd. Dat is nogal ruim opgevat en eigenlijk is daar geen beginnen aan, want die voordrachten blijken er 6000 te zijn. Zolang er niet wordt gezegd welke voordrachten (het kader) kan dit alle kanten uit. Ik dacht dat de discriminerende citaten van Steiner door Floris Schreve zowel in de context van de betreffende voordrachtencyclus, als in de context van Steiners wereldbeeld waren besproken.
    De vergelijking van het menselijk lichaam als auto en de geest als bestuurder deed me wel even de wenkbrauwen fronsen. Ik schat namelijk een bestuurder hoger in dan zijn auto, maar de geest schat ik niet hoger in dan het lichaam. Daar loopt die vergelijking voor mij al mank. Ik zie daar ook een zekere bergripsverwarring. Soort voertuig en merk blijken soms voor hetzelfde te staan. Zijn de verschillende rassen volgens de in de tekst gebruikte beeldspraak nu merken of soorten voertuigen? En welk merk of welk soort voertuig zou dan een Indiaan moeten voorstellen en welk een Europeaan?
    Over zogenaamde Atlantische en Lemurische voorouders valt niet zo veel te zeggen; buiten de visioenen en fabels van enkele visionairen is alleen geweten dat het mythen zijn. Hun zogenaamde uitsterven en dat daar geen kritiek op is geweest, terwijl Steiner dat ook heeft vermeld, kan dan ook moeilijk worden aangehaald als vergoelijking dat Steiner een nog bestaand volk dood heeft verklaard. En dat Neanderthalers zijn uitgestorven is nu eenmaal zo. Daar liggen de bewijzen: meer dan 400 zo goed als volledige Neanderthalers ondertussen. Trouwens: Neanderthalers waren geen ras, maar een mensensoort. Het is ook moeilijk om racistisch te zijn t.o.v. Neanderthalers. Kunnen die zich bijvoorbeeld nog beledigd voelen? Indianen, Joden en Afrikanen daarentegen…
    Floris haalde het al aan: Steiner heeft het over Indianen en al was volgens Helmut Zander Steiners feitenkennis op vele vlakken ontoereikend of ontbrekend, dat het over Indianen in Noord- of Zuid Amerika ging, had Steiner toch nog wel kunnen aangeven. Tenminste als dat belangrijk zou zijn. Hij zal toch wel een kaart hebben gehad? Maar zoals het bij veel visionairen de regel is ‘hoe minder feitelijke details, hoe ruimer de interpretatie achteraf’ was dat blijkbaar ook voor Steiner zo. En dan willen we aan wetenschap gaan doen?
    De beschrijvingen die Steiner geeft aan de hand van foto’s van Indianen. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Zou dat niet kunnen dat de beste man in die enkele foto’s, die paar fragmenten van het Indiaanse volk, zo graag zijn ideeën bevestigd wilde zien? Zo van: ‘Kijk; je ziet het toch duidelijk, ze verbenen helemaal, ze zijn aan het verknoken, ze gaan dood’. Een beetje wat op steinerscholen gebeurt wanneer er een stevige, gedrongen, felle jongen met van die rode konen met fikse tred voor het eerst de school binnenkomt. Dan wordt vaak in koor geroepen: ‘Kijk, een echte cholericus’. Want zo staat het geschreven!
    Uiteindelijk volgt dan iets dat toch wel een beetje macaber is: het voorstellen van de Indianen als een ‘ziek ras’. En of we dat nu vanuit een antroposofische context bekijken of niet: het blijft macaber. Ik weet wel dat in antroposofische context ziek zijn niet wordt gezien als een ongeluk dat iemand op de nek valt, maar eerder als een mogelijkheid tot ontwikkeling, etc, etc… Maar heeft het indiaanse volk aan Rudolf Steiner of welke antroposoof dan ook gevraagd om arts voor hen te spelen? Welke ‘genezer’ haalt het in zijn hoofd om ergens ongevraagd bij een ‘patiënt’ in huis binnen te vallen om daar te komen zeggen dat hij ‘ziek’ is? Ik vind dit eigenlijk wel tekenend voor wat binnen de antroposofische beweging gebeurt. ‘We heal the world’?
    En van mensen die aan dezelfde (dodelijke) ziekte lijden en op basis daarvan tot een bepaalde patiëntengroep worden gerekend, zeggen dat ze niet lang meer gaan leven kan toch echt niet als vergelijking dienen om het zogenaamde uitsterven van de indianen recht te praten. Of is elke Indiaan al van bij de geboorte ten dode opgeschreven? Als je maar lang genoeg wacht natuurlijk wel. Zo zijn we allemaal uitstervende. Dat is weer een van die ruime opvattingen.

    Als ik zo eens terugblik kom ik tot de constatering dat Alex de uitspraken van Steiner over rassen volledig gerechtvaardigd vindt en die dan ook voor waar neemt. Maar aan de argumantatie hapert nogal wat, zoals ook aangetoond.

    Nog iets dat ik van het verhaal onthoud en dat ik nog niet heb gevraagd. Als ik het verhaal over de mensheidsontwikkeling goed heb begrepen, komt het hier op neer: hoe donkerder de mens, hoe minder geest erin zit? Of hoe minder ontwikkeld de geest is die erin zit?

    Die verwijzing naar Plasterk vind ik overbodig. Maar dat zit blijkbaar bij antroposofen toch diep, wat die man heeft geschreven.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *